ECLI:NL:CBB:2001:AD8602
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- H.C. Cusell
- J.A. Hagen
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Ontheffing van de verplichting voor vleeskuikens om het bedrijf te verlaten op basis van dioxinecontaminatie
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 december 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant, A, en de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris, waarbij een ontheffing van de verplichting om vleeskuikens van zijn bedrijf te vervoeren, werd geweigerd. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een besluit van 9 maart 2000, dat voortvloeide uit een eerder besluit van 21 juni 1999, waarin werd vastgesteld dat de vleeskuikens op appellants bedrijf mogelijk dioxine hadden opgenomen door besmet voer van andere bedrijven. De Regeling dioxine in vleeskuikenouderdieren en vleeskuikens, vastgesteld door de Staatssecretaris, bepaalt dat dieren die aan schadelijke stoffen zijn blootgesteld, niet zonder toestemming van een aangewezen ambtenaar het bedrijf mogen verlaten.
Tijdens de zitting op 25 oktober 2001 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Appellant voerde aan dat de opgelegde maatregel niet de vereiste zorgvuldigheid betrachtte en dat zijn belangen onvoldoende waren gewogen. Hij stelde dat het onderzoek naar het dioxinegehalte in zijn dieren sneller had kunnen plaatsvinden, waardoor de blokkade van zijn bedrijf niet zo lang had hoeven duren. De Staatssecretaris verdedigde de maatregel door te stellen dat er concrete aanwijzingen waren dat de vleeskuikens dioxine hadden opgenomen, en dat het in het belang van de volksgezondheid was om de blokkade in stand te houden totdat het tegendeel was bewezen.
Het College oordeelde dat de maatregel op basis van artikel 4 van de Regeling terecht was toegepast, gezien de vermoedens van dioxinecontaminatie. Het College concludeerde dat de belangen van de volksgezondheid zwaarder wogen dan de belangen van appellant. De bezwaren van appellant met betrekking tot de tijdsduur van het onderzoek werden verworpen, aangezien deze niet ter toetsing stonden in deze procedure. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten aan hem opgelegd.