ECLI:NL:CBB:2002:AE7552
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- D. Roemers
- M.J. Kuiper
- M.A. van der Ham
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid College van Beroep voor het Bedrijfsleven inzake overschotheffing Meststoffenwet
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 31 juli 2002, in de zaak AWB 00/396, werd de bevoegdheid van het College om kennis te nemen van een beroep inzake de naheffingsaanslag overschotheffing onder de Meststoffenwet aan de orde gesteld. Appellant, A, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Inspecteur van het Bureau Heffingen, dat op 9 maart 2000 was genomen. De Inspecteur had op bezwaar van appellant beslist en de naheffingsaanslag opgelegd. De procedure begon met de indiening van het beroepschrift op 19 april 2000 bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat het beroep vervolgens doorstuurde naar het College.
De kern van de zaak was de vraag of het College bevoegd was om het beroep te behandelen, gezien de toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) op de heffing. Verweerder stelde dat het Gerechtshof te 's-Gravenhage bevoegd was, omdat de heffing overeenkomstig de AWR was geheven. Appellant heeft geen standpunt ingenomen over de bevoegdheid van het College.
Het College concludeerde dat de wetsgeschiedenis en de bepalingen van de Meststoffenwet erop wijzen dat de bevoegdheid tot beoordeling van beroepen inzake de overschotheffing bij de gerechtshoven ligt. Het College verklaarde zich derhalve onbevoegd om van het beroep kennis te nemen en droeg de griffier op de zaak door te zenden aan het Gerechtshof te Leeuwarden. Tevens werd bepaald dat het door appellant betaalde griffierecht aan hem zou worden terugbetaald.