2. De vaststaande feiten
2.1 Het berechtingsrapport
Het berechtingsrapport, op 26 april 2001 opgemaakt door D, controleur van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten, heeft, voorzover hier van belang de volgende inhoud:
" Op 25 januari 2001, omstreks 10.15 uur bevond ik, relatant D, mij op een perceel gelegen aan de E-weg te B. Aldaar is het vleeskuikenbedrijf van A gevestigd, geregistreerd bij het Productschap voor Pluimvee en Eieren onder nummer X, zijnde een vleeskuikenbedrijf als bedoeld in artikel 1 onder aanhef 15 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999.
Ik bevond mij aldaar ter controle op de voorschriften van de "Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999" en het "Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999".
Uit beschikbare informatie is het mij, relatant, bekend dat er op bedoeld vleeskuikenbedrijf onder meer op 14 januari 2000, 17 maart 2000, 19 mei 2000, 20 juli 2000, 21 + 22 september 2000 en 24 november 2000 respectievelijk 110.000, 126.800, 109.650, 100.000, circa 132.680 en 126.300 stuks vleeskuikens zijn opgezet.
Op tijd en plaats voornoemd sprak ik aldaar met een persoon aan wie ik mij in mijn functie bekend maakte en die ik met het doel van mijn komst in kennis stelde en die mij verklaarde C te zijn, hierna te noemen betrokkene.
Aan de hand van een door het Productschap voor Pluimvee en Eieren opgestelde checklist controleerde ik voornoemd vleeskuikenbedrijf, waarbij betrokkene mij vergezelde en welke checklist hij voor gezien heeft getekend. Deze checklist is als bijlage I bij dit berechtingsrapport gevoegd.
Tijdens deze controle zag ik op het perceel vijf pluimveestallen en dat op de navolgende wijze niet aan de verplichtingen was voldaan:
- er lagen onder andere pallets en stenen tegen de stallen:
- niet aangetoond kon worden dat 35.000 vleeskuikens die op 24 november 2000 waren opgezet en op 3, 9 en 12 januari 2001 weer waren afgeleverd, bij binnenkomst waren bemonsterd en onderzocht op de aanwezigheid van de schadelijke micro-organismen Salmonella;
- niet aangetoond kon worden dat na de op 18 april 2000, 19 juni 2000 en 23 oktober 2000 geconstateerde Salmonellabesmettingen van de op 17 maart 2000 in hok 1, 19 mei 2000 in hok 1 en 22 september 2000 in hok 1, 2 en 4 opgezette vleeskuikens, na het reinigen en ontsmetten van de stallen en voor de opzet van nieuwe vleeskuikens op 19 mei 2000, 20 juli 2000, 22 september 2000 en 24 november 2000, een onderzoek op de aanwezigheid van schadelijke micro-organismen in de stallen was uitgevoerd door een erkende instantie;
zijnde verplichtingen zoals voorgeschreven in artikel 2 lid 2 onder b, artikel 4 lid 1 en artikel 6 lid 3 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 jo. artikel 3 en artikel 6 lid 1 van het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999.
Naar aanleiding van deze bevindingen sprak ik omstreeks 11.45 uur op plaats en datum voornoemd de eerder genoemde C, die mij desgevraagd opgaf te zijn:
Betrokkene: -------------C---------
geboren op datum te B, wonende E-weg, B, pluimveehouder en directeur van A.
Na betrokkene met de bevindingen in kennis gesteld te heben, verklaarde hij op mijn vragen het volgende, zakelijk weergegeven:
" Ik ben als directeur van dit vleeskuikenbedrijf verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken binnen dit bedrijf. Het bedrijf staat bij het Productschap voor Pluimvee en Eieren geregistreerd onder nummer X.
Voor wat betreft de door u geconstateerde bevindingen kan ik u het navolgende mededelen.
Ik doe mijn best. Ik betaal heffing aan de firma F en aan de firma G. Zij hebben naar mijn idee verder de verantwoordelijkheid voor wat betreft de onderzoeken. U kunt dit bij de firma F navragen. In principe zijn de kuikens van de firma F, want ik zit op vergoedingsbasis.
Verder heb ik u niets te verklaren."
Ik heb betrokkene medegedeeld dat tegen hem en de door hem vertegenwoordigd,
Betrokkene: ---------------A----------
Een berechtigsrapport ten behoeve van het Tuchtgerecht van het Productschap voor Pluimvee en Eieren, kamer primaire sector, zal worden opgemaakt.
Naar aanleiding van vorenstaande bevindingen heb ik, relatant D, op 29 januari 2001 omstreeks 18.00 uur, telefonisch contact gehad met de heer H, die mij desgevraagd opgaf te zijn:
Getuige: H-------------
Geboren op datum te I, wonende J, K, integratiemanager bij de firma F.
Na de getuige met de bevindingen in kennis gesteld te hebben, verklaarde hij op mijn vragen het volgende, zakelijk weergegeven:
" Ik ben integratiemanager bij de firma F. Voor wat betreft de door u geconstateerde bevindingen, kan ik u mededelen dat de vleeskuikens eigendom zijn van C. Alle onderzoeken worden verricht door C.C.L. Alle onderzoekskosten worden verrekend met de slachtopbrengsten.
Verder heb ik u niets te verklaren."
Als bijlage III is bij dit berechtingsapport gevoegd een nagezonden laboratoriumrapport van C.C.L. met betrekking tot het hyiëneonderzoek en het swabonderzoek d.d. 18 januari 2001.
Op 20 januari 2000 is eveneens een inspectie uitgevoerd door een inspecteur van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten in het kader van de "Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij". Tijdens deze inspectie is betrokkene eveneens gewezen op een tekortkoming met betrekking tot het swabonderzoek."