ECLI:NL:CBB:2002:AE9962

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1064
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.E. Doolaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen het Besluit zand- en lössgronden

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 oktober 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant A, en verweerder de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 25 april 2002, waarin het bezwaar van appellant tegen het Koninklijk Besluit van 27 november 2001, dat zand- en lössgronden aanwijst, niet-ontvankelijk werd verklaard. De procedure begon op 4 juni 2002 met de indiening van het beroepschrift.

Het bestreden besluit van verweerder stelt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een belanghebbende bezwaar kan maken tegen een besluit. Echter, het besluit dat appellant aanvecht, wordt door verweerder gekarakteriseerd als een algemeen verbindend voorschrift, waartegen geen bezwaar of beroep mogelijk is. Appellant betwist deze kwalificatie en stelt dat het besluit wel degelijk een publiekrechtelijke rechtshandeling betreft die onder de Awb valt.

Het College heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat het Besluit zand- en lössgronden als een algemeen verbindend voorschrift moet worden aangemerkt. Dit betekent dat het niet vatbaar is voor bezwaar en beroep. Het College concludeert dat verweerder terecht het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard. De uitspraak van het College is dat het beroep van appellant kennelijk ongegrond is, en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van het College is dat het beroep ongegrond wordt verklaard, en het Besluit blijft in stand als een algemeen verbindend voorschrift.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(eerste enkelvoudige kamer)
No. AWB 02/1064
16060 Meststoffenwet
Besluit zand- en lössgronden
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Kroon, vertegenwoordigd door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te 's-Gravenhage, verweerder.
1. De procedure
Op 4 juni 2002 heeft het College een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 25 april 2002.
Bij dit besluit is het bezwaar van appellant tegen het (Koninklijk) Besluit van 27 november 2001, houdende aanwijzing van zand- en lössgronden en uitspoelingsgevoelige gronden (Besluit zand- en lössgronden, Stb. 2001, 579, hierna: het Besluit), niet-ontvankelijk verklaard.
2. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het volgende overwogen:
" (…)
Op grond van artikel 8:1, gelezen in samenhang met artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een belanghebbende bezwaar maken tegen een besluit. Artikel 1:3, eerste lid, Awb verstaat onder een besluit een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 18, vierde lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, is het, voorzover hier van belang, niet mogelijk om beroep in te stellen en
- gelet op artikel 7:1 van de Awb - evenmin om bezwaar te maken, tegen een besluit, inhoudende een algemeen verbindend voorschrift.
Het Besluit is gebaseerd op en strekt tot uitvoering van artikel 1, eerste lid, onderdelen aa en ac, van de Meststoffenwet. Bij het Besluit zijn kaarten vastgesteld, die voor de daarbij betrokkenen bindend zijn. Het gaat daarbij om een algemene aanwijzing in heel Nederland van topografische percelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel o, van de Metstoffenwet.
Het betreft aldus een reeks van gevallen. Het gaat niet om de aanwijzing van concrete kadastrale percelen. Tevens is het Besluit niet gericht tot een concrete groep van personen. Dat de topografische percelen altijd zijn terug te voeren op concrete personen, maakt de aanwijzing nog niet zodanig concreet dat de algemene strekking van het Besluit verdwijnt. Het Besluit raakt een onbepaald aantal personen omdat van tevoren niet duidelijk is welke personen met de desbetreffende topografische percelen in verband kunnen worden gebracht.
De gebiedsaanwijzing die bij het Besluit plaatsvindt is niet aan de regeling in de Meststoffenwet ondergeschikt, maar maakt daarvan een essentieel en samenhangend deel uit en wel zodanig, dat het op die wijze in het karakter van algemeen verbindend voorschrift deelt.
Hieruit volgt dat het Besluit een algemeen verbindend voorschrift is, dat als zodanig niet vatbaar is voor bezwaar en beroep.
In zijn uitspraak van 11 februari 2002 heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven in twee verzoeken om een voorlopige voorziening dit standpunt bevestigd.
Besluit
Gelet op het bovenstaande verklaar ik uw bezwaarschrift niet ontvankelijk."
3. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van zijn beroep - voorzover van belang - het volgende aangevoerd:
" (…)
Ondergetekende stelt zich op het standpunt dat de niet ontvankelijkverklaring door de Minister in rechte geen stand kan houden. Het besluit zand- en lössgronden betreft een besluit als bedoeld in artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht. Voorts ben ik van mening dat de aanwijzing van zand- en lössgronden en uitspoelingsgevoelige gronden zowel procedureel als materieel onzorgvuldig is geschied. En het is niet deugdelijk gemotiveerd."
4. De beoordeling van het geschil
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het College heeft in zijn uitspraak van 5 september 2002 (AWB 02/356, 02/370, 02/382, 02/383, 02/406 en 02/534) (te raadplegen op www.rechtspraak.nl, LJN-nummer AE7398) geoordeeld dat het Besluit dient te worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift, dat als zodanig niet vatbaar is voor bezwaar en beroep.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van appellant derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het College acht het beroep kennelijk ongegrond, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is.
Het College ziet geen termen voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
Met toepassing van artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, juncto artikel 8:54 van de Awb leidt vorenstaande tot de volgende uitspraak.
5. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr W.E. Doolaard, in tegenwoordigheid van S.F.E. Raeven, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op .
w.g. W.E. Doolaard w.g. S.F.E. Raeven