Uitspraak
College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 02/357 10 december 2002
20311 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant van een tuchtbeschikking door het Tuchtgerecht Productschap voor Pluimvee en Eieren, kamer primaire sector (verder: Tuchtgerecht).
1. De procedure
Bij tuchtbeschikking nr. TPPE 10/2002, gewezen op 8 februari 2002, heeft het Tuchtgerecht aan appellant een maatregel opgelegd.
Op 22 februari 2002 heeft appellant bij het College een beroepschrift ingediend tegen die tuchtbeschikking.
De secretaris van het Tuchtgerecht heeft het College bij brief van 14 maart 2002 de stukken doen toekomen.
Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 29 oktober 2002. Ter zitting zijn inlichtingen verstrekt door mr. R.B.R. Henke en ir. B.M. Dellaart, beiden werkzaam bij het Gemeenschappelijk Secretariaat van de Productschappen Vee, Vlees en Eieren (hierna: Productschap). Appellant is ter zitting verschenen.
2. De grondslag van het geschil
In de op 11 november 1999 door het Bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren vastgestelde Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 1
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
15. vleeskuikenbedrijf: inrichting die wordt gebruikt voor het houden van vleeskuikens;
(…)
Artikel 2
1. Ondernemers zijn, onverminderd enig ander wettelijk voorschrift, verplicht:
(…)
k. alle acties met betrekking tot wering, signalering en bestrijding van ongedierte vast te leggen in, indien van toepassing, het ongediertebestrijdingsplan en te intensiveren bij een toename van dit ongedierte;
(…)
Artikel 3
1. Iedere ondernemer die een pluimveebedrijf uitoefent is, onverminderd enig ander wettelijk voorschrift, verplicht onmiddellijk na het ontruimen van een stal waarin hij een koppel pluimvee heeft gehouden, de in de stal aanwezige mest en strooisel te verwijderen en na afvoer van de mest en strooisel de betreffende stal grondig te reinigen en te ontsmetten.
(…)
3. Iedere ondernemer die een pluimveebedrijf uitoefent is verplicht na het reinigen en ontsmetten, als bedoeld in het eerste lid, een hygiëne-onderzoek te laten uitvoeren door een erkende instantie. De uitslag van dit onderzoek dient te voldoen aan de norm dat door het Bestuur bij besluit zal worden vastgesteld.
4. Het is een ondernemer die een vleeskuikenbedrijf uitoefent, in afwijking van het derde lid, toegestaan tweemaal per jaar een hygiëne-onderzoek na het reinigen en ontsmetten uit te laten voeren, indien de uitslag van het hygiëne-onderzoek, als bedoeld in het derde lid, voldoet aan de door het Bestuur vastgestelde norm. De in de voorgaande zin bedoelde vrijstelling vervalt indien de uitslag van het hygiëne-onderzoek niet voldoet aan de norm.
(…)
Artikel 6
1. Indien een besmetting met de in de Bijlage bedoelde schadelijke micro-organismen bij een koppel pluimvee is vastgesteld dient, onverminderd enig ander wettelijk voorschrift, de ondernemer die een pluimveebedrijf uitoefent, op wiens bedrijf het betreffende koppel zich bevindt, onmiddellijk na het ontruimen van de stal waarin hij dat koppel heeft gehouden, de betreffende stal grondig te reinigen en te ontsmetten.
(…)
3. Na het reinigen en ontsmetten, als bedoeld in het eerste lid, is de ondernemer verplicht een onderzoek op de aanwezigheid in de stal van de in de Bijlage onderdeel a. bedoelde schadelijke micro-organismen uit te laten voeren door een erkende instantie. Het Bestuur kan nadere regels stellen omtrent het tijdstip waarop de in de vorige zin bedoelde onderzoek dient plaats te vinden.
(…)
Artikel 9
Het Bestuur kan nadere regels stellen inzake onderwerpen waarop deze verordening van toepassing is.
Bijlage
Lijst van de in artikel 4 (…) bedoelde schadelijke micro-organismen
a. Salmonella : Salmonella spp., d.w.z. alle typen Salmonella;
(…)"
Het eveneens op 11 november 1999 door voormeld Bestuur vastgestelde Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
" Artikel 6
1. In het geval dat twee keer achtereenvolgend in een stal bij een koppel vleeskuikens een besmetting met Salmonella is aangetoond, dient de stal te worden onderzocht op de aanwezigheid van Salmonella.
(…)"
3. Het berechtingsrapport
Het berechtingsrapport, op 23 oktober 2001 opgemaakt door C.A.M. Donkers, controleur bij de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten, heeft, voor zover hier van belang, de navolgende inhoud:
" Op 7 september 2001 omstreeks 16.00 uur bevond ik, relatant C.A.M. Donkers, mij op een perceel gelegen aan de M-straat te X.
Aldaar is het vleeskuikenbedrijf van A gevestigd, geregistreerd bij het Productschap voor Pluimvee en Eieren onder nummer *, zijnde een vleeskuikenbedrijf als bedoeld in artikel 1 aanhef onder 15 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999.
Ik bevond mij aldaar ter controle op de voorschriften van de "Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999" en het "Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999".
Uit beschikbare informatie is het mij, relatant, bekend dat er op bedoeld vleeskuikenbedrijf onder meer op 25 maart 2000 en 23 mei 2000 respectievelijk 9.400 en circa 9.600 kuikens waren opgezet en zag ik dat op bedoeld perceel één vleeskuikenstal was gevestigd.
Op tijd en plaats voornoemd sprak ik aldaar met een persoon aan wie ik mij in mijn functie bekend maakte en die ik met het doel van mijn komst in kennis stelde en die mij verklaarde A te zijn, hierna te noemen betrokkene.
Vergezeld door betrokkene controleerde ik voornoemd vleeskuikenbedrijf.
Mede aan de hand van de aan mij ter beschikking gestelde administratie zag ik dat op de navolgende wijze niet aan de verplichtingen was voldaan:
- er waren geen acties met betrekking tot wering, signalering en bestrijding van ongedierte vastgelegd;
- niet aangetoond kon worden dat na het ruimen van het koppel vleeskuikens dat op 25 maart 2000 was opgezet en op 4 en 8 mei 2000 weer was afgeleverd, na het reinigen en ontsmetten van de stal een hygiëneonderzoek door een erkende instantie was uitgevoerd voor de opzet van nieuwe vleeskuikens op 23 mei 2000;
- niet aangetoond kon worden dat na de op 9 mei 2000 geconstateerde Salmonellabesmetting van de op 25 maart 2000 opgezette vleeskuikens, na het reinigen en ontsmetten van de stal en voor de opzet van nieuwe kuikens op 23 mei 2000 een onderzoek op de aanwezigheid van schadelijke micro-organismen in de stal was uitgevoerd door een erkende instantie;
zijnde verplichtingen zoals voorgeschreven in artikel 2 lid 1 onder k, artikel 3 lid 3 en artikel 6 lid 3 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999, jo. artikel 6 lid 1 van het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999.
(…)
Naar aanleiding van deze bevindingen sprak ik, relatant, op plaats en datum voornoemd omstreeks 18.15 uur betrokkene, die mij desgevraagd opgaf te zijn:
Betrokkene : ----------- A --------------
geboren op * te Y te Z, wonende M-straat, * X, van beroep pluimveehouder.
Na betrokkene met de bevindingen in kennis gesteld te hebben, verklaarde hij mij op mijn vragen het volgende, zakelijk weergegeven:
"Ik ben eigenaar van dit vleeskuikenbedrijf en als zodanig verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken binnen dit bedrijf. Het bedrijf staat bij het Productschap voor Pluimvee en Eieren geregistreerd onder nummer *.
Met betrekking tot de ongediertebestrijding kan ik u mededelen dat ik dit wel controleer, maar het nog niet schriftelijk heb vastgelegd.
Voor wat betreft het niet laten uitvoeren van een hygiëne-onderzoek, kan ik u mededelen, dat mij dit niet meer bekend is. Mogelijk ben ik vergeten dit onderzoek te laten uitvoeren of ben ik wellicht de uitslag kwijtgeraakt. Ik zal navraag doen bij het laboratorium of daar de uitslag eventueel bekend is.
Met betrekking tot het swabonderzoek kan ik u mededelen, dat ik niet wist dat dit verplicht was.
Verder heb ik u niets te verklaren."
Ik heb betrokkene medegedeeld dat tegen hem een berechtingsrapport ten behoeve van het Tuchtgerecht van het Productschap voor Pluimvee en Eieren, kamer primaire sector, zal worden opgemaakt.
Op 25 augustus 1998, 15 december 1998 en 12 januari 2000 zijn eveneens inspecties door een inspecteur van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiprodukten in het kader van de "Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij" uitgevoerd. Tijdens deze inspecties is betrokkene eveneens gewezen op de tekortkomingen met betrekking tot het vastleggen van de ongediertebestrijding en het laten uitvoeren van een hygiëne-onderzoek."
4. De bestreden tuchtbeschikking
Bij de bestreden tuchtbeschikking heeft het Tuchtgerecht als volgt overwogen en beslist:
" Aan de orde is het in genoemd berechtingsrapport gestelde dat op het bedrijf van betrokkene, (…):
§ de in de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 opgenomen verplichting is overtreden om alle acties met betrekking tot wering, signalering en bestrijding van ongedierte vast te leggen;
§ de in de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 opgenomen verplichting is overtreden in die zin dat niet aangetoond kan worden dat na het ruimen van het koppel vleeskuikens dat op 25 maart 2000 is opgezet en dat op 4 mei 2000 en 8 mei 2000 is afgeleverd en na het reinigen en ontsmetten van de stal, een hygiëne-onderzoek door een erkende instantie is uitgevoerd. Vervolgens zijn op 23 mei 2000 nieuwe vleeskuikens opgezet;
§ de in de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 juncto het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999 opgenomen verplichting is overtreden in die zin dat na de op 9 mei 2000 geconstateerde Salmonellabesmetting bij het koppel vleeskuikens dat op 25 maart 2000 is opgezet en na het reinigen en ontsmetten van de stal, geen onderzoek op de aanwezigheid van schadelijke micro-organismen Salmonella in de stal is uitgevoerd door een erkende instantie. Vervolgens zijn op 23 mei 2000 nieuwe kuikens opgezet.
(…)
Voor de pluimveesector is een "Plan van Aanpak" opgesteld om besmettingen van pluimvee met Salmonella en Campylobacter terug te dringen teneinde de consument een betere bescherming te bieden tegen mogelijke door deze besmettingen te veroorzaken gezondheidsproblemen. Een samenstel van maatregelen is thans van kracht op grond van het bij of krachtens het bepaalde in de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999. Teneinde het met het plan van aanpak beoogde doel te bereiken is het van het grootste belang dat een ieder zich houdt aan het totale pakket van de geldende maatregelen.
Vast is komen te staan dat op het bedrijf van betrokkene, (…):
§ geen acties met betrekking tot wering, signalering en bestrijding van ongedierte zijn vastgelegd. Dit betekent dat het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder k van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 is overtreden;
§ na het ruimen van het koppel vleeskuikens - waarbij een Salmonellabesmetting is geconstateerd - dat op 25 maart 2000 is opgezet en dat op 4 mei 2000 en 8 mei 2000 is afgeleverd en na het reinigen en ontsmetten van de stal, geen hygiëne-onderzoek is uitgevoerd door een erkende instantie. Vervolgens zijn op 23 mei 2000 nieuwe vleeskuikens opgezet.
Dit betekent dat het bepaalde in artikel 3,derde lid juncto artikel 3, vierde lid van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 is overtreden;
§ na een op 9 mei 2000 geconstateerde Salmonellabesmetting van het koppel vleeskuikens dat op 25 maart 2000 is opgezet en na het reinigen en ontsmetten van de stal, geen onderzoek op de aanwezigheid van schadelijke micro-organismen Salmonella in de stal is uitgevoerd door een erkende instantie. Vervolgens zijn op 23 mei 2000 nieuwe kuikens opgezet. Dit betekent dat het bepaalde in artikel 6, derde lid en artikel 9 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 juncto artikel 6, eerste lid van het Hygiënebesluit vleeskuikenbedrijven 1999 is overtreden.
Dit zijn strafbare feiten.
Het tuchtgerecht overweegt dat de door betrokkene gemaakte overtredingen van de voorschriften ten aanzien van het laten uitvoeren van het hygiëne-onderzoek na ruiming van een koppel waarbij een Salmonellabesmetting is geconstateerd en ten aanzien van het onderzoek in de stal naar schadelijke micro-organismen door een erkende instantie, nadat twee keer achtereenvolgend in een stal een Salmonellabesmetting is geconstateerd, als regel worden aangemerkt als ernstige overtredingen. Indien een bedrijf op een dergelijke wijze opereert brengt dit een risico voor de volksgezondheid met zich. Het is in het kader van het terugdringen van besmettingen van pluimvee met Salmonella en Campylobacter van groot belang om de daarvoor geëigende maatregelen te nemen indien een bedrijf besmet blijkt te zijn.
Het tuchtgerecht overweegt dat de door betrokkene gemaakte overtreding van de voorschriften ten aanzien van het schriftelijk vastleggen van ongediertebestrijding qua zwaarte als regel niet wordt aangemerkt als een ernstige, maar wel als een meer dan lichte overtreding. Het tuchtgerecht gaat er daarbij van uit dat betrokkene de ongediertebestrijding wel uitvoert, maar één en ander niet schriftelijk vastlegt.
Het tuchtgerecht is echter in het onderhavige geval van oordeel dat een en ander in de situatie van betrokkene des te meer klemt, nu betrokkene er bij de op 25 augustus 1998, op 15 december 1998 en bij de op 12 januari 2000 gehouden inspecties op is gewezen dat de voorschriften ten aanzien van het hygiëne-onderzoek en ten aanzien van het schriftelijk vastleggen van de ongediertebestrijding niet op de juiste wijze worden nageleefd.
Het tuchtgerecht is van oordeel dat betrokkene op een nonchalante manier omgaat met deze regelgeving door zelfs na drie maal hieromtrent door een bevoegde inspecteur te zijn gewaarschuwd, geen stappen te hebben ondernomen om de bedrijfsvoering zodanig aan te passen, dat alle geldende voorschriften in acht genomen worden. Het tuchtgerecht is van oordeel dat betrokkene door deze handelswijze het imago van de sector in zeer ernstige mate heeft geschaad. Het tuchtgerecht is, gelet op deze bijzondere omstandigheden, van oordeel dat de overtreding van de voorschriften ten aanzien van het schriftelijk vastleggen van ongediertebestrijding in dit geval dient te worden aangemerkt als een ernstige overtreding en dat de overtreding van de voorschriften ten aanzien van het hygiëne-onderzoek in dit geval dient te worden ingedeeld in de zwaarste categorie overtredingen: de zeer ernstige overtredingen. De overtreding van de voorschriften ten aanzien van het laten uitvoeren van het zogenaamde swabonderzoek wordt in dit geval aangemerkt als een ernstige overtreding, gelet op het feit dat betrokkene niet eerder door een daartoe bevoegde inspecteur is gewaarschuwd dat deze voorschriften niet op de juiste wijze worden nageleefd.
Naar aanleiding van de verklaring van betrokkene dat de uitslag van het Salmonella-onderzoek te laat wordt ontvangen om nog extra maatregelen te kunnen treffen, overweegt het tuchtgerecht dat betrokkene de bedrijfsvoering zodanig dient in te richten dat de van toepassing zijnde voorschriften kunnen worden nageleefd. Het tuchtgerecht overweegt, naar aanleiding van de verklaring van betrokkene niet te hebben geweten dat het laten uitvoeren van het zogenaamde swabonderzoek verplicht is, dat een ieder die een bedrijf uitoefent zich op de hoogte dient te stellen van de op zijn situatie van toepassing zijnde regelgeving. Het tuchtgerecht stelt uitdrukkelijk dat betrokkene, als ondernemer die dit vleeskuikenbedrijf uitoefent, verantwoordelijk is voor de naleving van de geldende voorschriften
Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht Produktschap Pluimvee en Eieren. kamer primaire sector, dat aan de heer A.H. van der Wielen - gelet op artikel 10 van de Verordening hygiënevoorschriften pluimveehouderij 1999 - een geldboete wordt opgelegd van € 680,-.
Het tuchtgerecht heeft bij het opleggen van de tuchtrechtelijke maatregel rekening gehouden met de omvang van het vleeskuikenbedrijf van betrokkene, met het feit dat betrokkene drie maal eerder is gewaarschuwd door een daartoe bevoegde inspecteur dat geldende voorschriften niet op de juiste wijze worden nageleefd, alsmede met de noodzaak om de situatie op het bedrijf van betrokkene in overeenstemming te brengen met de op grond van de van toepassing zijnde regelgeving geldende voorschriften.
(…)."
5. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep het volgende aangevoerd.
Appellant erkent dat hij in het voorjaar van 2000 geringe problemen met Salmonella heeft gehad. De destijds genomen professionele maatregelen zijn afdoende geweest. Hij heeft een klein bedrijf en boekt goede resultaten.
Het is appellant niet bekend dat hij een zogenaamd swabonderzoek had moeten laten uitvoeren.
Appellant hecht weinig waarde aan het in een administratie vastleggen dat verplichte ongediertebestrijdingsmaatregelen zijn uitgevoerd. Medewerkers van het Controlebureau Pluimvee, Eieren en Eiprodukten zouden zich niet alleen moeten verlaten op in een administratie neergelegde informatie, maar ook mededelingen van een zeer ervaren pluimveehouder serieus moeten nemen.
Appellant is van mening dat de hem opgelegde boete dient te worden kwijtgescholden. De hoogte van de boete is € 0,075 per kuiken en dat is buiten proportie.
6. De beoordeling
Het College stelt voorop dat appellant niet betwist hetgeen door het Tuchtgerecht bewezen is verklaard, namelijk dat appellant (-) met betrekking tot wering, signalering en bestrijding van ongedierte geen acties heeft vastgelegd, (-) na het ruimen van het koppel vleeskuikens, waarbij een Salmonellabesmetting is geconstateerd, en het reinigen en ontsmetten van de stal geen hygiëne-onderzoek door een erkende instantie is uitgevoerd en (-) na de geconstateerde Salmonellabesmetting en het reinigen en ontsmetten van de stal geen onderzoek op de aanwezigheid van Salmonella in de stal is uitgevoerd door een erkende instantie.
Deze bewezenverklaring levert overtreding op van de door het Tuchtgerecht ter zake genoemde voorschriften.
De stelling van appellant dat onvoldoende rekening is gehouden met de omvang van zijn bedrijf en dat de opgelegde boete buiten proportioneel is, vat het College op als te zijn gericht tegen de opgelegde maatregel.
Het Tuchtgerecht heeft overwogen dat, mede gelet op de omstandigheid dat appellant ondanks herhaalde waarschuwingen geen stappen heeft ondernomen om zijn bedrijfsvoering ten aanzien van de regelgeving betreffende het hygiëne-onderzoek en het schriftelijk vastleggen van de ongediertebestrijding aan te passen, de door appellant gemaakte overtredingen van de voorschriften ten aanzien van het hygiëne-onderzoek en ten aanzien van het laten uitvoeren van een swabonderzoek als ernstige overtredingen dienen te worden aangemerkt en dat de gemaakte overtreding ten aanzien van het schriftelijk vastleggen van ongediertebestrijding als een zeer ernstige overtreding moet worden beschouwd. Het Tuchtgerecht heeft daarbij in aanmerking genomen dat door de handelwijze van appellant het belang van de volksgezondheid in het geding is, alsmede dat het imago van de sector in zeer ernstige mate is geschaad.
Bij de vaststelling van de opgelegde maatregel heeft het Tuchtgerecht ook uitdrukkelijk rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van appellant, alsmede met het feit dat het bedrijf van appellant tot de kleinere ondernemingen gerekend dient te worden.
Het College heeft geen grond gevonden voor het oordeel dat het Tuchtgerecht deze omstandigheden in onvoldoende mate heeft laten meewegen bij de oplegging van de maatregel. De stelling van appellant dat hij niet op de hoogte was van zijn verplichting een swabonderzoek te laten verrichten, brengt niet met zich dat hij niet tot naleving van die verplichting was gehouden. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van appellant om zich op de hoogte te stellen van de op hem als pluimveehouder rustende verplichtingen.
Het College acht, gelet op de omstandigheden van het geval, de opgelegde boete niet zodanig dat geoordeeld moet worden dat het Tuchtgerecht niet in redelijkheid tot de opgelegde maatregel heeft kunnen komen. Het beroep dient dan ook te worden verworpen.
Deze uitspraak berust op de voorschriften, vermeld in rubriek 2 van deze uitspraak, alsmede op titel IV van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie.
7. De beslissing
Het College verwerpt het beroep.
Aldus gewezen door mr. M.A. van der Ham, mr. M.A. Fierstra en mr. J.L.W. Aerts, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Hoppener, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 december 2002.
w.g. M.A. van der Ham w.g. M.S. Hoppener