Onder toezending van onder meer de Richtlijn, heeft het Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg (COTG; thans verweerder) bij circulaire van 25 november 1997, kenmerk: JM/ive/IV/97/240/c4, de directies van de ambulancediensten en de ziektekostenverzekeraars geïnformeerd over de inhoud van die richtlijn en over de wijze waarop de invoering daarvan zal plaatsvinden. In deze circulaire is eveneens aangekondigd dat in 1998 nader onderzoek en evaluatie van de effecten van het budgetmodel zal plaatsvinden.
Op 27 oktober 1998 is het rapport "Beschikbaarheid bekostigd? Mogelijkheden voor aanpassing van de budgetsystematiek ambulancezorg" uitgebracht. Dit rapport bevat een evaluatie van het budgetmodel zoals dat in 1998 gold, alsmede voorstellen voor een verdere verbetering van het budgetmodel. De onderzoekers hebben geconcludeerd dat de werking van het model op onderdelen onvoldoende voldoet aan de vooraf geformuleerde doelstellingen en dat sprake was van grote misverstanden bij de instellingen over de doelstellingen en de werking van het model.
Bij circulaire van 16 december 1998, kenmerk: JM/kh/I/98/61c, heeft het COTG medegedeeld dat naar aanleiding van voormeld rapport met landelijke organisaties technisch overleg zou plaatsvinden over de wijze van aanpassing van het bestaande model. In deze circulaire is voorts aangegeven dat onder meer besloten is de totale herallocatie voor 1999 te bevriezen en dat het de bedoeling is om per 1 januari 2000 over te gaan tot een herzien budgetmodel.
In het rapport d.d. 25 maart 1999 "Beschikbaarheid en ritten bekostigd" is in opdracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een budgetallocatiemodel voor ambulancediensten ontwikkeld. Leidend waren daarbij de criteria voor goede ambulancezorg: kwalitatief goede zorg, tijdig en tegen een redelijke prijs.
Bij circulaire van 25 oktober 1999, kenmerk: JM/ive/I/99/37c, zijn de directies van ambulancediensten, de directies van Centrale posten ambulancevervoer en zorgverzekeraars geïnformeerd over de met ingang van 1 januari 2000 geldende Beleidsregel budgettering ambulancediensten 2000 (beleidsregel IV-432). Met deze beleidsregel zijn individuele ambulancediensten op standplaatsniveau getypeerd. In de tarieven wordt rekening gehouden met het gebied waar de ambulances rijden. Voorts is de bevriezing van de herallocatie, zoals deze in 1999 voor alle genormeerde onderdelen had gegolden, met ingang van 1 januari 2000 beëindigd. De jaarlijkse herallocatie is gemaximeerd op plus of min 2% van het totaal genormeerde budget. Bij de bepaling van de totale herallocatie met ingang van 1 januari 2000 worden de herallocatie-effecten uit 1998 en 1999 betrokken.
Op 28 maart 2000 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede aan verweerder, opdracht gegeven tot het verrichten van onderzoek naar de vraag of het macrobudget voor de ambulancezorg toereikend was om verantwoorde zorg te kunnen leveren.
Bij circulaire van 4 juli 2000, kenmerk: JM/st/I/00/24c, heeft verweerder de besturen van de ambulancediensten en de zorgverzekeraars mededeling gedaan van zijn besluit van 19 juni 2000 om de negatieve herallocaties die zijn vastgesteld bij de invoering van het nieuwe budgetmodel 2000 te bevriezen totdat de uitkomsten van voormeld onderzoek bekend zouden zijn en een besluit over het macrokader ambulancezorg zou zijn genomen. Het vorenstaande is neergelegd in de Beleidsregel aanpassingen aanvaardbare kosten 2000 (ambulance en CPA) (beleidsregel IV-430), welke beleidsregel terugwerkt tot 1 januari 2000.
Op 27 juni 2001 is een gezamenlijk rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en verweerder uitgebracht, getiteld "Niet zonder zorg, Een onderzoek naar de doelmatigheid en kwaliteit van de ambulancezorg". Naar aanleiding van dit rapport heeft verweerder besloten met ingang van 2002 de herallocatie voort te zetten in combinatie met andere maatregelen voortvloeiend uit dit rapport.
In 2002 is besloten de bevroren herallocaties voor de jaren 2000 en 2001 geheel te laten vervallen.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante is houdster van een vergunning voor het verrichten van ambulancevervoer.
- Samen met enkele zorgverzekeraars heeft appellante bij verweerder een tariefverzoek voor het jaar 2000 ingediend.
- Naar aanleiding van dit verzoek heeft verweerder op 21 maart 2000 bij tariefbeschikking, nr. 240-4310-00-1, inclusief rekenstaat, tarieven voor ambulanceritten vastgesteld, die door appellante met ingang van 1 april 2000 rechtsgeldig in rekening kunnen worden gebracht. Deze beschikking is op 23 maart 2000 aan appellante toegezonden.
- Bij brief van 26 april 2000, aangevuld bij brief van 19 mei 2000, heeft appellante bezwaar gemaakt tegen deze tariefbeschikking.
- Bij brief van 6 juli 2000 heeft verweerder appellante verzocht mede te delen of zij naar aanleiding van het besluit van verweerder tot bevriezing van de bij de invoering van het nieuwe budgetmodel 2000 vastgestelde negatieve herallocaties, haar bezwaarschrift van 26 april 2000 wenst te handhaven.
- Bij brief van 16 augustus 2000 heeft appellante verweerder medegedeeld dat zij haar bezwaar d.d. 26 april 2000 handhaaft.
- Op 21 augustus 2000 heeft verweerder een tariefbeschikking, nr. 240-4310-00-3, inclusief rekenstaat, betreffende tarieven voor ambulanceritten vastgesteld, die door appellante met ingang van 1 september 2000 rechtsgeldig in rekening kunnen worden gebracht. In deze tariefbeschikking is de bevriezing van de negatieve herallocaties verwerkt in de aanvaardbare kosten. Deze beschikking is op 23 augustus 2000 aan appellante toegezonden.
- Op 24 augustus 2000 is appellante naar aanleiding van haar bezwaren gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.