ECLI:NL:CBB:2003:AL8152

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/716
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing registratie overdracht varkensrechten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 september 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant A, vertegenwoordigd door mr. N.E. Koelemaij, en verweerder, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, vertegenwoordigd door mr. M. Kouprie. Het geschil betreft de afwijzing van de registratie van de overdracht van varkensrechten door verweerder. Appellant had op 30 augustus 2000 een beroepschrift ingediend tegen een besluit van verweerder van 16 augustus 2000, waarin het bezwaar van appellant tegen een eerdere beslissing van 14 april 2000 werd afgewezen. Deze eerdere beslissing hield in dat appellant geen varkensrechten kon registreren omdat hij niet tijdig een melding had gedaan bij Bureau Heffingen, zoals vereist door de Wet herstructurering varkenshouderij (Whv).

De procedure begon met de indiening van het beroepschrift en de gronden van het beroep door appellant. Verweerder diende een verweerschrift in en het onderzoek ter zitting vond plaats op 29 juli 2003. De kern van het geschil was of appellant het meldingsformulier voor de varkensrechten tijdig had ingediend. Appellant stelde dat hij dit formulier op 25 september 1998 had verzonden, terwijl verweerder betwistte dat dit formulier tijdig was ontvangen.

Het College oordeelde dat appellant voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij het formulier tijdig had verzonden. De argumenten van verweerder werden niet overtuigend geacht, en het College concludeerde dat het bestreden besluit niet op een toereikende grondslag berustte. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaarschrift van appellant te beslissen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellant en werd het griffierecht aan hem vergoed.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 00/716 9 september 2003
16500 Wet herstructurering varkenshouderij
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. N.E. Koelemaij, advocaat te Assen,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Kouprie, werkzaam bij Bureau Heffingen te Assen.
1. De procedure
Op 30 augustus 2000 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 16 augustus 2000.
Bij dit besluit heeft verweerder afwijzend beslist op het bezwaar van appellant tegen een beslissing van verweerder d.d. 14 april 2000, inhoudende de weigering tot registratie van de overdracht van varkensrechten.
Op 2 april 2001 heeft appellant de gronden van het beroep ingediend.
Verweerder heeft bij schrijven van 30 mei 2001 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2003. Bij die gelegenheid hebben partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunt nader toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Regelgeving
In hoofdstuk II van de op 1 september 1998 inwerking getreden Wet herstructurering varkenshouderij (Whv) zijn regels opgenomen met betrekking tot de omvang van vanaf de datum van inwerkingtreding van de Whv te berekenen varkens- en fokzeugenrechten. Ingevolge artikel 5, tweede lid, juncto artikel 6, eerste lid, Whv, wordt bij de berekening van het varkensrecht uitgegaan van de door de betrokkene vóór 10 juli 1997 over 1996 verstrekte bedrijfsgegevens, waaronder het in dat referentiejaar gehouden aantal varkens.
Desgewenst kan ook gekozen worden voor het referentiejaar 1995. Blijkens artikel 7, derde lid, Whv, dient de belanghebbende daartoe binnen zes weken na de inwerkingtreding van de Whv bij Bureau Heffingen een melding te doen met gebruikmaking van een daarvoor bestemd formulier.
Artikel 18 Whv regelt de overgang van varkensrechten. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat degene naar wiens bedrijf het varkensrecht moet overgaan en degene van wiens bedrijf het varkensrecht afkomstig is, van de overgang gezamenlijk kennisgeven aan het Bureau Heffingen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat eerst aanspraak kan worden gemaakt op het van het andere bedrijf afkomstige varkensrecht vanaf het tijdstip van registratie van de kennisgeving door het Bureau Heffingen. Artikel, 19, eerste lid, aanhef en sub a Whv bepaalt dat de registratie, bedoeld in artikel 18, niet plaatsvindt indien de kennisgeving betrekking heeft op een groter aantal varkenseenheden dan overeenkomt met het varkensrecht, onderscheidenlijk fokzeugenrecht, van het bedrijf waarvan de varkenseenheden afkomstig zijn.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft bij verweerder geen opgave gedaan van het aantal door hem in 1996 gehouden varkens. Over 1995 heeft hij opgave gedaan van 260 op zijn bedrijf gehouden vleesvarkens. Op basis daarvan kan een varkensrecht van 208 varkenseenheden worden berekend.
- In het aan appellant door verweerder toegezonden Overzicht bedrijfssituatie van 6 november 1998 is het varkensrecht van appellant per 1 september 1998 op nihil gesteld.
- Op 11 november 1998 hebben appellant en C bij verweerder een formulier "Overdracht van varkensrechten 1998" ingediend, waarbij kennis wordt gegeven van 208 door appellant aan C over te dragen en - na korting met 40% - 124,8 door C te verwerven varkensrechten.
- Op 2 december 1998 heeft verweerder van appellant een kopie van het door hem ingevulde, op 25 september 1998 gedagtekende, formulier "Melding varkensrechten" ontvangen. In de begeleidende brief heeft appellant meegedeeld dat hem na telefonisch contact met Bureau heffingen was gebleken dat het oorspronkelijke formulier niet was aangekomen.
- Bij beschikking van 22 maart 2000 heeft verweerder de registratie van de overgang van varkensrechten als door appellant en R. Smeets gemeld, geweigerd op de in artikel 19, eerste lid, en onder a, Whv genoemde grond.
- Op 14 april 2000 heeft verweerder appellant het volgende meegedeeld:
"U geeft aan dat u het formulier "Melding varkensrechten" tijdig aan ons heeft doen toekomen. Het formulier "Melding varkensrechten" is echter niet door Bureau heffingen ontvangen.
De belanghebbende diende ingevolge artikel 7, derde lid van de Wet herstructurering varkenshouderij, binnen 6 weken na het inwerking treden van deze wet melding te doen van zijn keuze aan Bureau heffingen middels het formulier 'Melding varkensrechten'.
Het is derhalve niet mogelijk om nu alsnog de varkensrechten vast te stellen op basis van het referentiejaar 1995."
- Appellant heeft op 20 april 2000 een bezwaarschrift ingediend tegen verweerders beschikking van 22 maart 2000.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit houdt onder meer het volgende in:
"Namens belanghebbende wordt gesteld dat belanghebbende het formulier 'Melding varkensrechten' op 25 september 1998 aan Bureau Heffingen heeft toegezonden. Dit is onjuist. Uit de gegevens van de administratie van Bureau Heffingen blijkt dat het formulier 'Melding varkensrechten' is ingediend op 2 december 1998. Dit wordt ten overvloede bevestigd door de op 1 december 1998 gedateerde poststempel op de antwoordenvelop van Bureau Heffingen waarin belanghebbende het formulier 'Melding varkensrechten' heeft geretourneerd.
Daarnaast wordt namens belanghebbende opgemerkt dat belanghebbende op 29 september 1998 het formulier 'Overdracht van varkensrechten' heeft ondertekend waarin hij verklaart de hem toekomende hoeveelheid van 208 varkensrechten te zullen overdragen aan een derde. Hieruit zou blijken dat belanghebbende wel degelijk tijdig kennis heeft genomen, en mitsdien melding heeft gemaakt van de hoeveelheid varkensrechten die hem op grond van de aangifte overschotheffing 1995 toekomt. Dit is onjuist. Belanghebbende heeft, getuige zijn op 29 september 1998 gedagtekende ondertekening op het formulier 'Overdracht van varkensrechten' weliswaar tijdig kennis genomen van de aan hem op basis van 1995 toekomende varkensrechten.
Dit betekent echter niet dat belanghebbende daarmee aan Bureau heffingen heeft gemeld welke gegevens als basis moeten dienen voor het berekenen van zijn varkensrechten. In artikel 7, derde lid van de Whv is immers neergelegd dat een dergelijke melding alleen plaats kan vinden met gebruikmaking van een door de minister vastgesteld formulier 'Melding varkensrechten', welk formulier is vastgesteld in de Regeling vaststelling formulieren Wet herstructurering varkenshouderij (Stcrt. 1998, nr. 163, p. 16).
Voorts wordt namens belanghebbende opgemerkt dat het ministerie een risico creëert door niet het vereiste van aangetekende verzending te stellen aan een formulier met een dergelijke importantie. Ten aanzien hiervan het volgende. In augustus 1998 heeft Bureau Heffingen aan alle varkenshouders een formulier 'Melding varkensrechten' toegestuurd. Op dit formulier staat tweemaal duidelijk vermeld dat het vóór 14 oktober 1998 moet worden teruggestuurd naar Bureau Heffingen. Bovendien wordt de consequentie van niet tijdige inzending duidelijk op het formulier vermeld. Overigens wekt voornoemde grond verbazing, nu juist belanghebbende zijn formulier 'Melding varkensrechten' in december 1998 heeft ingediend bij Bureau Heffingen door middel van een aangetekende verzending."
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van het beroep onder meer het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Toen hij er na kennisneming van het "Overzicht bedrijfssituatie" achter kwam dat de hoeveelheid van 208 varkensrechten niet ten name van zijn bedrijf was geregistreerd, heeft appellant de door hem bewaarde kopie van het originele meldingsformulier aan Bureau Heffingen gezonden. Hij heeft deze kopie aangetekend verzonden omdat het kennelijk de eerste keer mis was gegaan. Van de ontvangst van de kopie heeft Bureau Heffingen wel aantekening gemaakt, maar bij de ontvangst van het eerder niet aangetekend toegezonden origineel is dat blijkbaar niet gebeurd. Het poststempel van 1 december 1998 op de verzendenveloppe en het ontvangststempel van 2 december 1998 op de toegezonden kopie zeggen niets over de datum waarop appellant het originele exemplaar van het meldingsformulier heeft toegestuurd.
In de jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat de verzender de verzending zou moeten bewijzen. De omstandigheid echter dat appellant op 29 september 1998 het formulier "Overdracht varkensrechten" heeft ondertekend en overhandigd aan een makelaar, wijst erop dat hij ruim vóór 14 oktober 1998 op de hoogte was van de hem toekomende varkensrechten en hij in verband daarmee reeds toen de keuze had gemaakt voor het referentiejaar 1995. Daarmee heeft hij de tijdige verzending van het meldingsformulier weliswaar nog niet bewezen, maar wel zodanig aannemelijk gemaakt dat de bewijslast dat dit formulier niet tijdig door verweerder is ontvangen, billijkheidshalve op verweerder moet worden gelegd. De minister stelt ook niet de eis van aangetekende verzending, hetgeen in gevallen als hier aan de orde met een groot economisch belang wel geïndiceerd zou zijn.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 De de belanghebbende die voor de vaststelling van zijn varkensrecht ingevolge de Whv in aanmerking wenst te komen voor het referentiejaar 1995, dient dit met het voorgeschreven meldingsformulier voor 14 oktober 1998 te melden bij Bureau Heffingen. Uit het samenstel van de in de Whv neergelegde regels vloeit voort dat, indien de betrokkene deze meldingsplicht niet op de voorgeschreven wijze nakomt, bij de berekening van het varkensrecht wordt uitgegaan van de bedrijfssituatie in 1996.
5.2 Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellant het meldingsformulier binnen zes weken na de inwerkingtreding van de Whv, derhalve vóór 14 oktober 1998, bij verweerder heeft ingediend. Bij tijdige melding kan de kennisgeving van overdracht van varkensrechten immers worden geregistreerd. De beantwoording van de vraag naar de al dan niet tijdige indiening van het meldingsformulier heeft derhalve rechtstreeks gevolgen voor de vaststelling van de deugdelijkheid van de rechtsbasis van het bestreden besluit. Het beroep van verweerder op de uitspraak van het College van 26 juni 2001 (Awb 00/398; www.rechtspraak.nl, LJN: AB2982) slaagt niet, aangezien - anders dan in die zaak - in het onderhavige geval niet vaststaat dat de melding als bedoeld in artikel 7, derde lid, Whv niet of niet tijdig heeft plaatsgevonden..
5.3 Appellant heeft ter staving van zijn stelling naar voren gebracht dat hij reeds ruim vóór de inwerkingtreding van de Whv op de hoogte was van de wettelijke regeling en de gevolgen van zijn keuze voor het referentiejaar 1995. De door appellant overgelegde kopie van het formulier "Melding varkensrechten" is gedagtekend 25 september 1998, derhalve ruimschoots voor 14 oktober 1998. Nadien heeft hij, uitgaande van de keuze conform dit formulier, varkensrechten verkocht en daartoe op 29 september 1998 het formulier "Overdracht varkensrechten" ingevuld en ondertekend. Het College acht onder deze omstandigheden niet ongeloofwaardig dat appellant het formulier "Melding varkensrechten" voor 14 oktober 1998 heeft verzonden.
Appellant heeft aangevoerd het formulier overeenkomstig de daarop gestelde aanwijzing en met gebruikmaking van de door verweerder beschikbaar gestelde, aan antwoordnummer geadresseerde retourenvelop te hebben verzonden naar dat antwoordnummer. Onder deze omstandigheden, die een aangetekende verzending weliswaar niet uitsluiten, maar meebrengen dat appellant er op mocht vertrouwen dat de door verweerder aangegeven wijze van verzending voldoende waarborgen bood, kan verweerder niet met vrucht betogen dat met de stelling dat zijnerzijds is geconstateerd dat bedoeld formulier niet tijdig is ontvangen, voldoende aannemelijk is gemaakt dat appellant dit formulier niet tijdig heeft verzonden.
Verweerder heeft geen argumenten naar voren gebracht, waarmee de door appellant gestelde tijdige verzending van het meldingsformulier afdoende wordt weerlegd. Verweerder, aan wie destijds grote aantallen meldingen in het kader van de Whv naar het door hem opengestelde antwoordnummer zijn verzonden, had bij gebreke aan gegevens die een odnersteuning vormen voor het oordeel dat appellant het meldingsformulier niet tijdig heeft verzonden, uit moeten gaan van een tijdige verzending daarvan.
5.4 Het vorenstaande leidt ertoe dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt in verband met het ontbreken van een toereikende grondslag. Verweerder zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.
Het door appellant gestorte griffierecht zal aan hem moeten worden vergoed. Het College acht voorts termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaarschrift van appellant beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten aan de zijde van appellant tot een bedrag van € 644,-- (zegge:
zeshonderdvierenveertig euro);
- bepaalt dat het door appellant betaalde griffierecht ad € 102,10 (zegge: honderdtwee euro en 10 cent) aan hem wordt
vergoed;
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die in het dictum van deze uitspraak genoemde bedragen moet vergoeden.
Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. M.A. van der Ham en mr. M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van mr. A. Bruining, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2003.
w.g. H.C. Cusell w.g. A. Bruining