ECLI:NL:CBB:2003:AQ5377

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/1492
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 november 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellante, een maatschap, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellante had op 6 augustus 2002 een beroepschrift ingediend tegen een besluit van 26 juni 2002, waarbij haar aanvraag voor subsidie op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de conclusie dat een deel van het perceel niet voldeed aan de definitie van akkerland, zoals vastgesteld in de Regeling.

De zaak draait om de vraag of appellante voldoende bewijs heeft geleverd dat haar perceel in de referentiejaren 1987 tot en met 1991 als akkerland is gebruikt. De verweerder, vertegenwoordigd door GeoRas, had satellietbeelden gebruikt om de status van het perceel te beoordelen. Appellante betwistte de juistheid van deze beoordeling en voerde aan dat de satellietopnames niet representatief waren voor de werkelijke situatie op het perceel.

Het College oordeelde dat de door verweerder gebruikte satellietopnames betrouwbaar waren en dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd om haar stelling te onderbouwen. De conclusie was dat de afwijzing van de subsidieaanvraag terecht was, omdat het perceel niet voldeed aan de voorwaarden van de Regeling. Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 02/1492 12 november 2003
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B en C, te D, appellante,
tegen
de Minster van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, te 's-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. B.T. Goerdat, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Op 6 augustus 2002 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van 26 juni 2002.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen.
Op 25 oktober 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 7 mei 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij partijen, appellante bij monde van A en verweerder bij monde van zijn gemachtigde, hun standpunten hebben toegelicht. Tevens is aan de zijde van verweerder verschenen drs. M. Honig van GeoRas (hierna: Honig), die ter ondersteuning van verweerders standpunt een toelichting heeft gegeven op de satellietopnames.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In Verordening (EEG) nr. 3887/92, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) 2801/1999, is onder meer het volgende bepaald:
'' Artikel 9
1. (…)
2. Wanneer wordt vastgesteld dat de in de steunaanvraag ''oppervlakten'' aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte, wordt het steunbedrag berekend op basis van de bij de controle feitelijk geconstateerde oppervlakte. Behoudens overmacht wordt de feitelijk geconstateerde oppervlakte echter verlaagd met: tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter dan 3% van de geconstateerde oppervlakte of dan 2 hectare en niet groter dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte.
Er wordt geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend wanneer het vastgestelde verschil groter is dan 20% van de geconstateerde oppervlakte.''
Bij de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling), zoals deze luidde ten tijde hier van belang, is onder meer het volgende bepaald:
" Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
l. akkerland:
a. geheel van tot het bedrijf behorende grond met uitzondering van grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was;
(…) "
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft een "Aanvraag oppervlakten/Gebruik gewaspercelen 2001" bij verweerder ingediend ter verkrijging van subsidie op grond van de Regeling voor 12.10 ha mais ( percelen 1, 2 en 3).
- Bij brief van 17 december 2001, met bijlage, is aan appellante medegedeeld dat gewasperceel 2 ter grootte van 3.50 ha niet geheel voldoet aan de definitie akkerland.
- Bij brief van 25 december 2001 heeft appellante gereageerd en verzocht om ook voor perceel 2 de gevraagde akkerbouwsteun te verlenen. Ter onderbouwing van zijn stelling dat genoemd perceel als akkerland dient te worden aangemerkt, heeft appellant in deze brief het volgende aangevoerd:
" In 1987 was het perceel van E en was het als volgt ingedeeld:
Y.1026 groot 200 are gewas: Tarwe
Y.1025 groot 140 are gewas: grasland
Y.1025 groot 010 are gewas Aardbeien
In 1988 is het perceel door mij aangekocht, en was toen volledig ingezaaid met gras. Het perceel kreeg toen het nummer M20 en M24.
In 1990 is het perceel doodgespoten en in 1991 heeft op dit perceel maïs gestaan. Van het zaaien van de maïs heb ik de rekening toegevoegd, dit was de enige rekening waar ook de perceelsnaam op staat."
- Voorts heeft appellante bij deze brief een factuur van 5 mei 1991 van Aannemings-, loon- en verhuurbedrijf F overgelegd, hetwelk een rekening betreft voor het zaaien en behandelen van 3.50 ha maïs op de percelen M20 en M24.
- Bij besluit van 19 januari 2002 is de aanvraag van appellante voor een akkerbouwsubsidie afgewezen. Hierbij is als reden vermeld dat het verschil tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte 2.10 ha bedraagt, zijnde 21 % van de geconstateerde oppervlakte en dat bij een verschil tussen de aangevraagde- en de geconstateerde oppervlakte groter dan 20% van de geconstateerde oppervlakte, het recht op een subsidie binnen de betrokken gewasgroep geheel vervalt.
- Tegen dit besluit is door appellante bezwaar gemaakt bij brief van 23 januari 2002, waarbij door appellante onder meer het volgende is aangevoerd:
" Nu pas is duidelijk wat de oorzaak van de miscommunicatie is. Het betreft het perceel, nummer 07841.39707. Dit perceel is in pas 1988 door ons aangekocht. In 1987 was het eigendom en in gebruik van E. In dat jaar werden er de volgende gewassen geteeld:
- 140 are gras (nr 516),
- 200 are tarwe (nrs 513 en 512) en
- 10 are aardbeien (de onderste strook van nrs 516, 513 en 512) (…)
In 1988 is dit perceel door ons aangekocht en is het tot 1991 grasland geweest. In 1991 is het perceel op 1 mei omgeploegd en hierna is er maïs gezaaid. Op 25 augustus is de maïs geoogst en is er als groenbemester gras gezaaid.
In uw overzicht op bladzijde 5 is geconstateerd dat 1,4 ha niet voldoet aan de definitie akkerland. Mijns inziens zijn echter bij de fysieke controle de statussen van het perceel 516 enerzijds en de percelen 513 en 512 anderzijds omgewisseld. (…) Indien deze omwisseling wordt gecorrigeerd, dan is de volledige afwijzing van de subsidie-aanvraag in ieder geval van de baan."
- Op 17 april 2000 heeft verweerder appellante gehoord ter zake van haar bezwaar.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
- Bij het beroepschrift heeft appellante een tweetal verklaringen, beide gedateerd 3 augustus 2002, overgelegd, afkomstig van E en G, de voormalig eigenaar van perceel 2 respectievelijk de bewoner van het huis grenzende aan dit perceel. In deze verklaringen staat vermeld dat in 1987 subperceel 516 1.40 ha grasland betrof, er op de subpercelen 512 en 513 2 ha tarwe werd verbouwd en dat op de onderste strook van de subpercelen 512, 513 en 516 0.1 ha aardbeien werd geteeld.
- Bij brief van 20 september 2002 heeft Honig verweerder ten behoeve van het opstellen van het verweerschrift een aanvullende notitie doen toekomen waarin onder meer het volgende staat vermeld:
" Dhr. van der Laan liet op de hoorzitting zien dat mogelijk op perceel 1 tarwe heeft gestaan. A stelt dat dat niet mogelijk is terwijl hij volgens het verslag van de hoorzitting niet wil vertellen wat er wel is verbouwd. Het is voor GeoRas dan ook niet mogelijk hier nader op in te gaan.
Als een van onze medewerkers niet zeker is of een perceel wel of niet voldoet aan de definitie akkerland, dan wordt in het voordeel van de aanvrager beslist.
(…)"
3. Het bestreden besluit en het standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en daartoe onder meer als volgt overwogen:
" Door middel van satellietfoto's en de interpretatie daarvan door Georas, is gebleken dat het perceel met volgnummer 2 in de referentiejaren 1987 t/m 1991 deels met gras beteeld is geweest. Georas is het bedrijf dat voor LASER o.a. de controles uitvoert op het al dan niet voldoen van percelen aan de definitie akkerland en heeft hiervoor een erkenning van de Europese Commissie.
(…)
Om aan te tonen dat het perceel met volgnummer 2 aan de definitie akkerland voldoet, heeft u een nota van aannemings-, loon- en verhuurbedrijf F opgestuurd. (…)
Het door u overgelegde bewijsmateriaal is als onvoldoende beoordeeld. De percelen M20 en M24 vallen niet te herleiden tot het perceel met volgnummer 2. Met deze nota heeft u naar mijn mening niet aannemelijk gemaakt dat het perceel wel voldoet aan de definitie akkerland.
In uw bezwaarschrift merkt u op dat u van mening bent dat de statussen van perceel 516 enerzijds en de percelen 513 en 512 anderzijds zijn omgewisseld. Hiervan is echter geen sprake. Uit de satellietbeelden van Georas blijkt duidelijk dat het bovenste deel van perceel 2. dus waar de percelen 512 en 513 liggen, niet voldoet aan de definitie akkerland. Het onderste deel van het perceel, met een oppervlakte van 1,40 hectare, voldoet wel aan de definitie akkerland.
(…)"
Ten verweer is onder meer nog het volgende aangevoerd:
" Appellante heeft een nota van een aannemings,- loon,- en verhuurbedrijf F overgelegd. Uit deze nota valt op te maken dat op perceel M20 en M24, 3.50 hectare maïs is gezaaid. (…)
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de perceelsnummers genoemd in de nota ook daadwerkelijk dat deel van perceelnummer 2 betreft waarover thans geen akkerbouwsubsidie wordt uitgekeerd. Noch heeft zij informatie aangedragen die zou kunnen bijdragen aan het herleiden van de in de nota genoemde perceelsnummers tot het thans litigieuze perceel. Daarmee is derhalve niet aannemelijk gemaakt dat het desbetreffende deel van perceel nr. 2, voldoet aan de definitie akkerland.
(…)
Het bedrijf GeoRas, erkend door de Europese Commissie, voert voor verweerder onder andere de controles uit op het al dan niet voldoen van percelen aan de definitie akkerland met behulp van beelden gemaakt door de Landsat5 en SPOT satellieten. De satellietbeelden benodigd voor het uitvoeren van de controles worden door de Europese Commissie aangekocht van de uitbater van deze satellieten en beslaan het Nederlandse areaal over de referentieperiode 1987 en 1992. In tegenstelling tot het hetgeen appellante beweert, zijn de satellietbeelden niet gemaakt in een testperiode. De Landsat5 en SPOT satelliet waren in de jaren 1987 tot 1991 volledig operationeel en zijn dat nog steeds. Dat GeoRas eerst sinds 1995 als bedrijf actief is, doet niets af aan de kwaliteit van de foto's of de gebruikte interpretatie methode.
(…)
Appellantes grief richt zich eveneens tegen het feit dat verweerder in zijn algemeenheid, geen informatie verschaft over de status van een perceel. Met andere woorden; verweerder geeft niet voorafgaand aan de aanvraag in het kader van de Regeling aan, of een daarvoor in aanmerking gebracht perceel voldoet aan de definitie akkerland.
Verweerder beschikt niet over een uitputtend bestand waarin alle percelen en de daarbij behorende status zijn opgenomen. Deze informatie kan in beginsel dan ook niet vooraf verschaft worden aan potentiële aanvragers van een bijdrage in het kader van de Regeling. Verweerder volstaat met het toevoegen van een brochure aan het Aanvraagformulier Oppervlakten die hij jaarlijks aan geregistreerde akkerbouwers doet toekomen, waarin uitgebreid de voorwaarden van de Regeling zijn weergegeven.
Het is aan appellante om vóór het opgeven van een perceel voor subsidie in het kader van de Regeling, te controleren of dat perceel voldoet aan de voorwaarden van de Regeling. Het opgeven van een perceel dat niet aan de voorwaarden van de regeling voldoet, komt gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de producent, voor rekening en risico van appellante. Door het aanvraagformulier te ondertekenen heeft appellante immers verklaard kennis te hebben genomen van en in te stemmen met de voorwaarden van de Regeling."
Ter zitting heeft Honig desgevraagd -zakelijk weergegeven- onder meer nog het volgende aangevoerd:
Het door appellante met nummer 516 aangeduide (sub)perceel, groot 1.40 ha, is door GeoRas als akkerland beoordeeld op basis van de satellietopname van 25 oktober 1987. Dit (sub)perceel heeft op die opname een duidelijke blauwe kleur, wat op kale of omgeploegde grond duidt. Bij een dergelijk beeld moet worden aangenomen dat er op die grond een akkerbouwgewas heeft gestaan, dat recentelijk is geoogst.
Om diezelfde reden verdraagt de satellietopname van 2 september 1991 zich niet met appellantes stelling dat het in de aanvraag opgegeven perceel 2 in 1991 in zijn geheel beteeld is geweest met maïs. Indien deze maïs, zoals door appellante gesteld, op 25 augustus 1991 zou zijn geoogst, had de satellietopname van 2 september 1991 eenzelfde blauw beeld moeten vertonen, terwijl de geconstateerde lichtgroene kleurschakering op die opname daarentegen duidt op kort bodembedekkend gras.
De diverse satellietopnames zijn opgebouwd uit vakjes van dertig bij dertig meter. Met behulp van topografische kaarten en software kunnen de exacte oppervlakten en perceelsgrenzen echter meer nauwkeurig worden bepaald.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd:
Hij is altijd te goeder trouw geweest en heeft voor het betreffende perceel zowel in 1998 als in 2000 een bijdrage op grond van de Regeling ontvangen. Pas na invoering van het controlesysteem zijn er met betrekking tot het onderhavige perceel problemen gerezen.
Het controlesysteem met behulp van satellietopnames is onvolmaakt. Zo dateren de foto's in het onderhavige geval uit de periode 1987 tot en met 1991, terwijl GeoRas pas sinds 1995 bestaat. Deze foto's dateren derhalve uit een opbouwfase, een periode waarin de door GeoRas gebruikte interpretatiemethode nog in ontwikkeling was en veel kinderziektes vertoonde. De ondeugdelijke methodiek van Georas blijkt verder onder meer uit de omstandigheid dat een medewerker van Georas op de hoorzitting heeft gesteld dat in 1987 een bepaald perceel met tarwe was beteeld, terwijl dit helemaal niet het geval was.
De opnames voor het jaar 1991 zijn niet concludent nu de maïs is gezaaid na de eerste foto en geoogst vóór de tweede foto, te weten 25 augustus 2001, waarbij het perceel direct weer is ingezaaid met een snelgroeiend gras.
Het onderhavige perceel bestond in 1987 uit 2 ha tarwe, 0.1 ha aardbeien en 1.4 ha grasland. Ten bewijze hiervan heeft hij een verklaring van E en een verklaring van G overgelegd. Nu verweerder stelt dat dit precies andersom is, is het waarschijnlijk dat verweerder de betreffende (sub)percelen heeft verwisseld.
Het in zijn brief van 25 december 2001 met nummer Y1025 aangeduide perceel grasland, groot 1.40 ha, is hetzelfde perceel dat elders in de stukken subperceel 516 wordt genoemd. Het in deze brief (eveneens) met nummer Y1025 aangeduide perceel aardbeien, groot 0.1 ha, betreft een hoek van het perceel dat elders in de stukken als subperceel 513 wordt aangeduid, waarbij genoemd aardbeienveld (een smalle strook) met de lange zijde op de grens van de subpercelen 513 en 516 lag. Het in meergenoemde brief met nummer Y1026 aangeduide perceel tarwe, groot 2 ha, betreft de rest van het subperceel 513 en het gehele subperceel 512 tezamen.
Voorts moet de opgelegde sanctie als onevenredig worden beschouwd, nu hij pas in 2002 een brochure heeft ontvangen met betrekking tot de in dit geval van belang zijnde voorwaarden en het voor een producent niet mogelijk is om voorafgaande aan een aanvraag bij verweerder na te gaan of zijn percelen al dan niet voldoen aan de definitie akkerland.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 1 van de Regeling wordt - voorzover hier van belang - onder akkerland verstaan het geheel van tot het bedrijf behorende grond met uitzondering van grond die gedurende de achtereenvolgende kalenderjaren 1987 tot en met 1991 als blijvend grasland in gebruik was.
Aan de orde is de vraag of verweerder zijn standpunt, dat een deel van perceel 2 in de periode 1987 tot en met 1991 niet in gebruik is geweest als akkerland, heeft kunnen baseren op satellietwaarnemingen die in die periode van perceel 2 zijn gedaan. Dienaangaande overweegt het College ten eerste het volgende.
Verweerder heeft in voorgaande jaren de aanvragen van appellante minder fijnmazig gecontroleerd, waarbij hij perceel 2 steeds volledig heeft aangemerkt als akkerland en mede op die grond deze eerdere aanvragen van appellante heeft goedgekeurd.
Deze omstandigheden staan er niet aan in de weg dat verweerder de aanvraag van appellante voor 2001 toetst aan meer gedetailleerde controlegegevens als bedoelde satellietopnames, die inmiddels te zijner beschikking zijn gekomen. Evenmin beletten deze omstandigheden verweerder bij de beslissing op die aanvraag op grondslag van deze gegevens terug te komen van zijn conclusie in voorgaande jaren, dat het als zodanig door appellante opgegeven perceel voldoet aan de definitie van akkerland, met dien verstande dat appellante de gelegenheid moet worden geboden in bezwaar aannemelijk te maken dat het perceel waarop bedoelde satellietopnames betrekking hebben, wel degelijk als akkerland is gebruikt in de referentiejaren 1987 tot en met 1991.
5.2 Appellante heeft in algemene zin de bewijskracht en toelaatbaarheid in twijfel getrokken van de door verweerder ter controle gebruikte satellietopnames, zulks onder meer vanwege een (in de aanvangsperiode) ondeugdelijke interpretatie van deze satellietopnames door GeoRas. Het College kan echter, gelet op de door verweerder gegeven uiteenzetting met betrekking tot de gebruikte satellietopnames en de door Georas gehanteerde interpretatiemethoden, in hetgeen door appellante is aangevoerd geen aanleiding vinden voor twijfel aan de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de opnamen en de daaraan door GeoRas gegeven geofysische uitleg.
Appellantes stelling dat de vertegenwoordiger van GeoRas ten tijde van de hoorzitting een fout zou hebben gemaakt bij beoordeling van de satellietopnames uit 1987 en een perceel onjuist zou hebben getypeerd als te zijn beteeld met tarwe, leidt evenmin tot een ander oordeel. Appellante heeft blijkens het verslag van deze hoorzitting immers geweigerd mede te delen welk gewas er dan wel zou hebben gestaan, zodat verweerder de mogelijkheid is ontnomen appellantes stelling te toetsen.
Ter beoordeling staat derhalve of verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat appellante, tegenover de aanwijzingen die aan de satellietopnames kunnen worden ontleend, onvoldoende bewijs heeft aangedragen voor haar stelling dat het gehele perceel 2 in de referentieperiode in gebruik is geweest als akkerland. Daarbij is in aanmerking te nemen de bewijspositie waarin appellante is komen te verkeren door de tijd die is verstreken sedert de referentieperiode.
5.3 Appellante heeft betoogd dat in het tijdvak tussen de tijdstippen waarop in 1991 satellietopnames zijn gemaakt, perceel 2 in zijn geheel voor maïsteelt in gebruik is geweest.
Verweerder heeft ter zitting van het College deze opnames door Honig doen presenteren en doen toelichten hoe deze opnames hem hebben geleid tot de diagnose dat het in geding zijnde deel van perceel 2 op die tijdstippen in gebruik is geweest als grasland en hoe hij uit de satellietopname van 2 september 1991 de conclusie heeft getrokken dat bedoeld deel van perceel 2 ook het gehele jaar 1991 grasland is geweest.
Honig heeft hiertoe aangevoerd dat kale of omgeploegde grond op de satellietopname van die grond een kenmerkende blauwe kleurschakering oplevert. Nu er tussen de door appellante gestelde oogstdatum en de datum waarop de betrokken satellietopname is gemaakt slechts acht dagen liggen, had bij juistheid van appellantes stelling de satellietopname van 2 september 1991 een dergelijke blauwe kleurschakering moeten vertonen, aangezien bij een oogstdatum op 25 augustus op 2 september 1991 (nog) sprake moet zijn geweest van kale grond. Het in geding zijnde deel van perceel 2 heeft op die satellietopname niet een zodanige blauwe, maar een lichtgroene kleurschakering, welk beeld, naar Honig heeft toegelicht, duidt op kort bodembedekkend gras. Dit beeld verdraagt zich niet met appellantes stelling dat het betrokken perceel na de maïsoogst op 25 augustus 1991 direct weer is ingezaaid met een snelgroeiend gras, aangezien onaannemelijk is dat zulks binnen één week een dergelijk beeld kan opleveren.
Verweerder heeft aan de hand van de door hem gebruikte satellietbeelden naar het oordeel van het College appellantes stelling dat weliswaar op 2 september 1991 op het in geding zijnde deel van perceel 2 gras stond, maar daaraan voorafgaand maïs was geteeld en op 25 augustus 1991 geoogst, voldoende gemotiveerd weersproken.
Aan hetgeen appellante heeft aangevoerd komt onvoldoende gewicht toe om de hiervoor bedoelde, door verweerder uit (met name) de satellietopname van 2 september 1991 getrokken conclusie ter zijde te stellen. De factuur d.d. 15 mei 1991 van Aannemings-, loon- en verhuurbedrijf F aan appellante voor het poten en behandelen van maïs op 3.5 ha bevat weliswaar een specificatie naar percelen aangeduid als M20 en M24, doch door appellant is geen enkel objectief verifieerbaar bewijsstuk overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat deze percelen M20 en M24 corresponderen met het in geding zijnde perceel 2.
5.4 Appellante heeft voorts betoogd dat het betrokken perceel 2 in 1987 beteeld is geweest met 2 ha. tarwe en 0.1 ha aardbeien en dat perceel 2 gelet op dit gebruik in dat jaar in ieder geval voor 2.1 ha voldoet aan de definitie van akkerland.
Het College constateert dat partijen met betrekking tot perceel 2 in dat jaar niet van mening verschillen over de exacte grenzen en oppervlakten van de verscheidene subpercelen, waarbij partijen de subpercelen 512, 513 en 516 onderscheiden.
Gezien de uitleg die Honig ter zitting van het College heeft gegeven aan de hand van een aldaar overgelegde kleurenweergave van drie satellietopnames uit 1987, is voldoende aannemelijk gemaakt dat blijkens die opnames de subpercelen 512 en 513 op de desbetreffende data met gras begroeid zijn geweest en is onaannemelijk dat genoemde subpercelen in de tussenliggende periodes in gebruik zijn geweest voor de teelt van een akkerbouwgewas.
Dat verweerder bij de beoordeling van de satellietopnames over het jaar 1987 de nummers van de subpercelen heeft verwisseld, is het College niet gebleken.
Voorts heeft verweerder in de verklaringen van 3 augustus 2002 van E en G geen aanleiding hoeven zien om zijn uit de satellietopnames getrokken conclusie voor het jaar 1987 ter zijde te stellen, reeds niet nu deze verklaringen in strijd zijn met hetgeen appellante zelf heeft verklaard omtrent het gebruik van de betreffende subpercelen. Zo staat in deze verklaringen vermeld dat de 0.1 ha. aardbeien werden verbouwd op een smalle strook aan de onderzijde van de subpercelen 512, 513 en 516, terwijl appellante ter zitting van het College desgevraagd heeft aangegeven dat dit aardbeienveld met de lange zijde was gelegen op de grens van de subpercelen 513 en 516. Appellante heeft desgevraagd deze tegenstrijdigheid in de door haar en de anderen afgelegde verklaringen niet kunnen ophelderen.
5.5 Voorzover appellante heeft betoogd dat in gevallen als het onderhavige de oplegging van de sanctie als genoemd in artikel 9, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 onevenredig is, aangezien het voor een aanvrager niet mogelijk is vooraf te controleren of een opgegeven perceel voldoet aan de definitie akkerland, overweegt het College dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in zijn arrest van 17 juli 1997 in de zaak Farmers Union (C-354/95) voor recht heeft verklaard dat bij onderzoek van artikel 9, tweede lid en verder, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 niet gebleken is van feiten of omstandigheden, die de geldigheid van dit artikel kunnen aantasten, (onder meer) gelet op het evenredigheidsbeginsel.
Voorts heeft verweerder naar het oordeel van het College op dit punt terecht in aanmerking genomen dat het aan aanvrager is om vóór het opgeven van een perceel voor subsidie in het kader van de Regeling, te controleren of dat perceel voldoet aan de voorwaarden van de Regeling. Het opgeven van een perceel dat niet aan de voorwaarden van de Regeling voldoet, komt gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de producent, voor rekening en risico van de aanvrager.
Het betoog van appellante dat pas in 2002 een brochure is uitgebracht met betrekking tot de in dit geval toepasselijke voorwaarden, mist met name gezien paragraaf 4.5.2 van de voorlichtingsbrochure behorende bij Aanvraag oppervlakten 2001 feitelijke grondslag.
5.6 De slotsom is dat het beroep ongegrond is.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.J. Kuiper, mr. E.J.M. Heijs en mr. F.W. du Marchie Sarvaas, in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 november 2003.
w.g. M.J. Kuiper w.g. R.P.H. Rozenbrand