5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 1 van de Regeling wordt - voorzover hier van belang - onder akkerland verstaan het geheel van tot het bedrijf behorende grond met uitzondering van grond die gedurende de achtereenvolgende kalenderjaren 1987 tot en met 1991 als blijvend grasland in gebruik was.
Aan de orde is de vraag of verweerder zijn standpunt, dat een deel van perceel 2 in de periode 1987 tot en met 1991 niet in gebruik is geweest als akkerland, heeft kunnen baseren op satellietwaarnemingen die in die periode van perceel 2 zijn gedaan. Dienaangaande overweegt het College ten eerste het volgende.
Verweerder heeft in voorgaande jaren de aanvragen van appellante minder fijnmazig gecontroleerd, waarbij hij perceel 2 steeds volledig heeft aangemerkt als akkerland en mede op die grond deze eerdere aanvragen van appellante heeft goedgekeurd.
Deze omstandigheden staan er niet aan in de weg dat verweerder de aanvraag van appellante voor 2001 toetst aan meer gedetailleerde controlegegevens als bedoelde satellietopnames, die inmiddels te zijner beschikking zijn gekomen. Evenmin beletten deze omstandigheden verweerder bij de beslissing op die aanvraag op grondslag van deze gegevens terug te komen van zijn conclusie in voorgaande jaren, dat het als zodanig door appellante opgegeven perceel voldoet aan de definitie van akkerland, met dien verstande dat appellante de gelegenheid moet worden geboden in bezwaar aannemelijk te maken dat het perceel waarop bedoelde satellietopnames betrekking hebben, wel degelijk als akkerland is gebruikt in de referentiejaren 1987 tot en met 1991.
5.2 Appellante heeft in algemene zin de bewijskracht en toelaatbaarheid in twijfel getrokken van de door verweerder ter controle gebruikte satellietopnames, zulks onder meer vanwege een (in de aanvangsperiode) ondeugdelijke interpretatie van deze satellietopnames door GeoRas. Het College kan echter, gelet op de door verweerder gegeven uiteenzetting met betrekking tot de gebruikte satellietopnames en de door Georas gehanteerde interpretatiemethoden, in hetgeen door appellante is aangevoerd geen aanleiding vinden voor twijfel aan de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van de opnamen en de daaraan door GeoRas gegeven geofysische uitleg.
Appellantes stelling dat de vertegenwoordiger van GeoRas ten tijde van de hoorzitting een fout zou hebben gemaakt bij beoordeling van de satellietopnames uit 1987 en een perceel onjuist zou hebben getypeerd als te zijn beteeld met tarwe, leidt evenmin tot een ander oordeel. Appellante heeft blijkens het verslag van deze hoorzitting immers geweigerd mede te delen welk gewas er dan wel zou hebben gestaan, zodat verweerder de mogelijkheid is ontnomen appellantes stelling te toetsen.
Ter beoordeling staat derhalve of verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat appellante, tegenover de aanwijzingen die aan de satellietopnames kunnen worden ontleend, onvoldoende bewijs heeft aangedragen voor haar stelling dat het gehele perceel 2 in de referentieperiode in gebruik is geweest als akkerland. Daarbij is in aanmerking te nemen de bewijspositie waarin appellante is komen te verkeren door de tijd die is verstreken sedert de referentieperiode.
5.3 Appellante heeft betoogd dat in het tijdvak tussen de tijdstippen waarop in 1991 satellietopnames zijn gemaakt, perceel 2 in zijn geheel voor maïsteelt in gebruik is geweest.
Verweerder heeft ter zitting van het College deze opnames door Honig doen presenteren en doen toelichten hoe deze opnames hem hebben geleid tot de diagnose dat het in geding zijnde deel van perceel 2 op die tijdstippen in gebruik is geweest als grasland en hoe hij uit de satellietopname van 2 september 1991 de conclusie heeft getrokken dat bedoeld deel van perceel 2 ook het gehele jaar 1991 grasland is geweest.
Honig heeft hiertoe aangevoerd dat kale of omgeploegde grond op de satellietopname van die grond een kenmerkende blauwe kleurschakering oplevert. Nu er tussen de door appellante gestelde oogstdatum en de datum waarop de betrokken satellietopname is gemaakt slechts acht dagen liggen, had bij juistheid van appellantes stelling de satellietopname van 2 september 1991 een dergelijke blauwe kleurschakering moeten vertonen, aangezien bij een oogstdatum op 25 augustus op 2 september 1991 (nog) sprake moet zijn geweest van kale grond. Het in geding zijnde deel van perceel 2 heeft op die satellietopname niet een zodanige blauwe, maar een lichtgroene kleurschakering, welk beeld, naar Honig heeft toegelicht, duidt op kort bodembedekkend gras. Dit beeld verdraagt zich niet met appellantes stelling dat het betrokken perceel na de maïsoogst op 25 augustus 1991 direct weer is ingezaaid met een snelgroeiend gras, aangezien onaannemelijk is dat zulks binnen één week een dergelijk beeld kan opleveren.
Verweerder heeft aan de hand van de door hem gebruikte satellietbeelden naar het oordeel van het College appellantes stelling dat weliswaar op 2 september 1991 op het in geding zijnde deel van perceel 2 gras stond, maar daaraan voorafgaand maïs was geteeld en op 25 augustus 1991 geoogst, voldoende gemotiveerd weersproken.
Aan hetgeen appellante heeft aangevoerd komt onvoldoende gewicht toe om de hiervoor bedoelde, door verweerder uit (met name) de satellietopname van 2 september 1991 getrokken conclusie ter zijde te stellen. De factuur d.d. 15 mei 1991 van Aannemings-, loon- en verhuurbedrijf F aan appellante voor het poten en behandelen van maïs op 3.5 ha bevat weliswaar een specificatie naar percelen aangeduid als M20 en M24, doch door appellant is geen enkel objectief verifieerbaar bewijsstuk overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat deze percelen M20 en M24 corresponderen met het in geding zijnde perceel 2.
5.4 Appellante heeft voorts betoogd dat het betrokken perceel 2 in 1987 beteeld is geweest met 2 ha. tarwe en 0.1 ha aardbeien en dat perceel 2 gelet op dit gebruik in dat jaar in ieder geval voor 2.1 ha voldoet aan de definitie van akkerland.
Het College constateert dat partijen met betrekking tot perceel 2 in dat jaar niet van mening verschillen over de exacte grenzen en oppervlakten van de verscheidene subpercelen, waarbij partijen de subpercelen 512, 513 en 516 onderscheiden.
Gezien de uitleg die Honig ter zitting van het College heeft gegeven aan de hand van een aldaar overgelegde kleurenweergave van drie satellietopnames uit 1987, is voldoende aannemelijk gemaakt dat blijkens die opnames de subpercelen 512 en 513 op de desbetreffende data met gras begroeid zijn geweest en is onaannemelijk dat genoemde subpercelen in de tussenliggende periodes in gebruik zijn geweest voor de teelt van een akkerbouwgewas.
Dat verweerder bij de beoordeling van de satellietopnames over het jaar 1987 de nummers van de subpercelen heeft verwisseld, is het College niet gebleken.
Voorts heeft verweerder in de verklaringen van 3 augustus 2002 van E en G geen aanleiding hoeven zien om zijn uit de satellietopnames getrokken conclusie voor het jaar 1987 ter zijde te stellen, reeds niet nu deze verklaringen in strijd zijn met hetgeen appellante zelf heeft verklaard omtrent het gebruik van de betreffende subpercelen. Zo staat in deze verklaringen vermeld dat de 0.1 ha. aardbeien werden verbouwd op een smalle strook aan de onderzijde van de subpercelen 512, 513 en 516, terwijl appellante ter zitting van het College desgevraagd heeft aangegeven dat dit aardbeienveld met de lange zijde was gelegen op de grens van de subpercelen 513 en 516. Appellante heeft desgevraagd deze tegenstrijdigheid in de door haar en de anderen afgelegde verklaringen niet kunnen ophelderen.
5.5 Voorzover appellante heeft betoogd dat in gevallen als het onderhavige de oplegging van de sanctie als genoemd in artikel 9, tweede lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 onevenredig is, aangezien het voor een aanvrager niet mogelijk is vooraf te controleren of een opgegeven perceel voldoet aan de definitie akkerland, overweegt het College dat het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in zijn arrest van 17 juli 1997 in de zaak Farmers Union (C-354/95) voor recht heeft verklaard dat bij onderzoek van artikel 9, tweede lid en verder, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 niet gebleken is van feiten of omstandigheden, die de geldigheid van dit artikel kunnen aantasten, (onder meer) gelet op het evenredigheidsbeginsel.
Voorts heeft verweerder naar het oordeel van het College op dit punt terecht in aanmerking genomen dat het aan aanvrager is om vóór het opgeven van een perceel voor subsidie in het kader van de Regeling, te controleren of dat perceel voldoet aan de voorwaarden van de Regeling. Het opgeven van een perceel dat niet aan de voorwaarden van de Regeling voldoet, komt gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de producent, voor rekening en risico van de aanvrager.
Het betoog van appellante dat pas in 2002 een brochure is uitgebracht met betrekking tot de in dit geval toepasselijke voorwaarden, mist met name gezien paragraaf 4.5.2 van de voorlichtingsbrochure behorende bij Aanvraag oppervlakten 2001 feitelijke grondslag.
5.6 De slotsom is dat het beroep ongegrond is.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.