ECLI:NL:CBB:2004:AO4301

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/515
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten en niet-ontvankelijkheid beroep

Op 6 mei 2003 ontving het College van Beroep voor het bedrijfsleven een beroepschrift van appellant tegen een besluit van verweerder, de burgemeester van Vlagtwedde, dat op 24 maart 2003 was genomen. Dit besluit betrof de weigering van een vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in de horeca-inrichting van appellant, gelegen aan de Y te Z. Appellant had eerder, op 24 december 2001, een aanvraag ingediend voor deze vergunning, maar deze was op 19 februari 2002 geweigerd. Na bezwaar en een hoorzitting op 19 juni 2002, waarin de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften advies uitbracht, werd het bestreden besluit genomen.

Tijdens de zitting op 28 januari 2004 werd het standpunt van verweerder toegelicht door de gemachtigden H.J. Zwiep en M. Kuil. Appellant was niet verschenen. Verweerder stelde dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden, omdat de periode waarop de aanvraag betrekking had, het kalenderjaar 2002, inmiddels was verstreken en de kansspelautomaten gedurende die periode al in de inrichting aanwezig waren geweest. Appellant betoogde echter dat de uitkomst van het beroep van wezenlijk belang was voor toekomstige vergunningaanvragen.

Het College beoordeelde of appellant een rechtens te honoreren belang had bij de beoordeling van zijn beroep. Het College concludeerde dat de weigering van de vergunning was gehandhaafd en dat er geen schade was aangetoond als gevolg van de weigering. Het belang van appellant was enkel theoretisch en kon niet als rechtens te honoreren worden aangemerkt. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard, zonder dat er termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.J.M. Heijs, met mr. M.H. Vazquez Muñoz als griffier, op 11 februari 2004.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
No.AWB 03/515 11 februari 2004
29010 Wet op de kansspelen
Aanwezigheidsvergunning
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
tegen
de burgemeester van Vlagtwedde, verweerder,
gemachtigden: H.J. Zwiep en M. Kuil, beiden werkzaam bij de gemeente Vlagtwedde.
1. De procedure
Op 6 mei 2003 heeft het College van appellant een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 24 maart 2003.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen de weigering van zijn verzoek om vergunning voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten.
Op 1 juli 2003 heeft appellant aanvullende gronden ingediend.
Op 6 augustus 2003 heeft het College van verweerder een verweerschrift ontvangen.
Op 28 januari 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden, waarbij verweerder bij monde van gemachtigde zijn standpunt heeft toegelicht. Appellant is met bericht van kennisgeving niet verschenen.
2. De grondslag van het geschil
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant exploiteert aan de Y te Z een horeca-inrichting onder de naam 'B'.
- Appellant heeft op 24 december 2001 een aanwezigheidsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van twee kansspelautomaten in zijn horeca-inrichting.
- Bij besluit van 19 februari 2002 is de aanwezigheidsvergunning geweigerd.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 29 maart 2002 bezwaar gemaakt.
- Appellant is op 19 juni 2002 omtrent zijn bezwaar gehoord, waarna de Commissie voor bezwaar- en beroepschriften op 8 juli 2002 aan verweerder advies heeft uitgebracht over appellants bezwaar.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en verweerders standpunt
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar, conform het advies van de Commissie, gegrond verklaard met betrekking tot de vormvoorschriften (onzorgvuldige voorbereiding en een niet deugdelijke motivering). Wat betreft de materiële inhoud heeft verweerder het bezwaar op basis van op 18 september en 2 december 2002 gedane onderzoeken in appellants inrichting ongegrond verklaard.
Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting opgemerkt dat het beroep, gelet op de jurisprudentie van het College, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat appellant geen belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep. De periode waarop de aanvraag betrekking heeft, het kalenderjaar 2002, is immers verstreken en de kansspelautomaten hebben gedurende die periode in de inrichting gestaan.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft in het beroepschrift aangegeven dat, hoewel het gaat om een aanvraag van 24 december 2001, het beroep van wezenlijk belang is, aangezien de uitslag van het beroep (mede) bepalend is voor nieuw aan te vragen vergunningen met betrekking tot dezelfde inrichting van appellant.
Gelet op het in rubriek 5 overwogene kan de weergave van het standpunt van appellant voor het overige achterwege blijven.
5. De beoordeling van het geschil
Het College ziet zich voor de vraag gesteld of appellant een rechtens te honoreren belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep.
Bij het bestreden besluit is de weigering van een aanwezigheidsvergunning voor twee kansspelautomaten in appellants inrichting gehandhaafd. Het College stelt vast dat de periode waarop de verlangde vergunning betrekking heeft is verstreken, dat gedurende deze periode in de inrichting twee kansspelautomaten aanwezig zijn geweest en geëxploiteerd als ware appellant in het bezit van een vergunning en dat van schade als gevolg van de weigering van de vergunning ook overigens niet is gebleken. Het belang van appellant bij een beoordeling van zijn beroep is enkel gelegen in de uitstraling die een oordeel van het College zou kunnen hebben voor latere tijdvakken dan dat waarop dit beroep ziet. Dit belang kan, volgens vaste jurisprudentie van het College, evenwel niet als een rechtens te honoreren belang worden aangemerkt. De rechtsvraag die appellant beantwoord wil zien, kan immers, zo nodig en wenselijk, aan de orde worden gesteld in het kader van de aanvragen die op die latere tijdvakken betrekking hebben.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs in tegenwoordigheid van mr. M.H. Vazquez Muñoz, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2004.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. M.H. Vazquez Muñoz