ECLI:NL:CBB:2004:AO6356

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/224
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake EG-steunverlening akkerbouwgewassen

Op 14 februari 2003 ontving het College van Beroep voor het bedrijfsleven een beroepschrift van appellante, Maatschap A en B, tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 16 januari 2003. Dit besluit betrof de heroverweging van een eerder afgewezen aanvraag van appellante voor EG-steunverlening voor akkerbouwgewassen, die oorspronkelijk op 19 april 1999 was ingediend. Een eerdere uitspraak van het College op 19 december 2001 had de afwijzing van het bezwaar van appellante vernietigd, waardoor de Minister opnieuw moest beslissen.

Tijdens de procedure diende verweerder op 13 juni 2003 een verweerschrift in, en op 17 december 2003 vond de zitting plaats. Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij appellante werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. ir. J.L. Mieras, en verweerder door mr. K.J.H. Terwal, vergezeld van drs. M. Honig van GeoRas.

Het geschil draaide om de vraag of verweerder terecht had vastgesteld dat de percelen 5 en 14 in 1989 niet als akkerland in gebruik waren geweest. Het College concludeerde dat verweerder voldoende bewijs had geleverd, onder andere door satellietopnamen van 28 april 1989, die aantoonden dat er op die dagen gras op de percelen stond. Appellante kon niet aantonen dat er in de periode tussen 28 april en 5 oktober 1989 maïs was geteeld op deze percelen.

De enkele verklaring van een loonwerker, die stelde dat hij maïs had gezaaid, was onvoldoende onderbouwd. Het College oordeelde dat het beroep ongegrond moest worden verklaard en dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
No. AWB 03/224 10 maart 2004
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te X, appellante,
gemachtigde: mr. ir. J.L. Mieras, werkzaam bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie te Goes,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. K.J.H. Terwal, werkzaam bij verweerders ministerie.
1. De procedure
Op 14 februari 2003 heeft het College van appellante een beroepschrift ontvangen, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van verweerder van 16 januari 2003.
Bij dit besluit heeft verweerder opnieuw beslist op appellantes bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag van 19 april 1999 op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen. Een eerdere beslissing op appellantes bezwaar is door het College bij uitspraak van 19 december 2001 (AWB 00/637) vernietigd.
Op 13 juni 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 17 december 2003 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Partijen hebben hierbij hun standpunten bij monde van hun gemachtigde nader toegelicht. Voor appellante was voorts aanwezig A. Verweerders gemachtigde was vergezeld van drs. M. Honig, werkzaam bij GeoRas.
2. De grondslag van het geschil
Voor de vaststaande feiten en omstandigheden verwijst het College allereerst naar voornoemde uitspraak van 19 december 2001. Voorts is nog het volgende komen vast te staan:
- Op 20 juni 2002 heeft Honig aan verweerder te kennen gegeven dat het wegens technische problemen niet mogelijk is om de satellietopname van 23 mei 1989 te leveren, maar dat hij wel de beschikking heeft over een opname van 28 april 1989, waaruit blijkt dat er op de percelen 5 en 14 ook op die datum gras heeft gestaan.
- Bij brief van 31 juli 2002 heeft appellante gesteld dat de foto volgens haar niet klopt.
- Bij brief van 14 augustus 2002 heeft Honig op verweerders verzoek op appellantes brief gereageerd en nogmaals gesteld dat er op 28 april 1989 op de betreffende percelen duidelijk gras heeft gestaan.
- Op 14 november 2002 heeft een nadere hoorzitting plaatsgevonden.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen, waarbij het bezwaar opnieuw ongegrond is verklaard en het primaire besluit is gehandhaafd.
3. Het standpunt van appellante
Appellante heeft ter ondersteuning van haar beroep - samengevat - aangevoerd dat verweerder nog steeds niet heeft bewezen dat er tussen 28 april 1989 en 5 oktober 1989 op de percelen 5 en 14 geen maïs heeft gestaan.
4. De beoordeling van het geschil
In geschil is of verweerder in het bestreden besluit terecht het standpunt heeft ingenomen dat niet kan worden aangenomen dat de percelen 5 en 14 in 1989 als akkerland in gebruik zijn geweest. Het College beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt hiertoe als volgt.
Verweerder heeft na de vernietiging van de beslissing op bezwaar van 27 juni 2000 aan de reeds overgelegde satellietopnamen van 7 februari 1989 en 5 oktober 1989 nog een satellietopname van 28 april 1989 toegevoegd. Het College ziet geen grond om te twijfelen aan de juistheid van de vaststelling door Honig, dat al deze satellietbeelden aantonen dat er op die dagen op de percelen 5 en 14 gras heeft gestaan. Het ligt dan ook op de weg van appellante om aan te tonen dat er op deze percelen in de relatief korte periode tussen 28 april 1989 en 5 oktober 1989 toch maïs is geteeld.
Appellante is hierin niet geslaagd. Zij heeft weliswaar stukken overgelegd die erop wijzen dat zij in 1989 akkerbouwgewassen heeft geteeld, maar verweerder heeft terecht gesteld dat uit geen van deze stukken blijkt dat dit op de percelen 5 en 14 is geweest.
De enkele schriftelijke verklaring van loonwerker C, waarin deze verklaart dat hij op de betreffende percelen in 1989 maïs heeft gezaaid en gehakseld, is onvoldoende. De verklaring is niet met stukken onderbouwd en voorts is niet aangegeven wanneer het zaaien en hakselen heeft plaatsgevonden. Dit laatste klemt te meer nu het stuk dat appellante ten bewijze van het zaaien van de maïs heeft overgelegd - de nota van loonbedrijf C van 28 juni 1989 - als zaaidatum 20 april 1989 noemt. Gelet op de satellietopname van 28 april 1989 is in elk geval uitgesloten dat de percelen 5 en 14 op 20 april 1989 zijn ingezaaid. Wat er overigens van de in deze nota genoemde zaaidatum zij, de nota kan niet als bewijs dienen, reeds niet nu hieruit niet blijkt dat deze op de percelen 5 en 14 betrekking heeft.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. D. Roemers, mr. M.J. Kuiper en mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. L. van Duuren, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2004.
w.g. D. Roemers w.g. L. van Duuren