ECLI:NL:CBB:2005:AS5828

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/1335
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking vergunning beroepsgoederenvervoer wegens niet voldoen aan kredietwaardigheidseisen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 januari 2005 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant A, werkzaam in het beroepsgoederenvervoer, en de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie. De zaak betreft de intrekking van vergunningen voor beroepsgoederenvervoer door de verweerster, die dit deed op basis van het niet voldoen aan de kredietwaardigheidseisen zoals gesteld in de Wet goederenvervoer over de weg. Appellant had zijn vergunningen verloren omdat hij niet kon aantonen dat hij vóór 1 oktober 2002 voldeed aan de eis van een minimumkapitaal van € 18.000. Dit besluit werd door de verweerster in een eerder stadium bevestigd in een besluit van 16 september 2003, waartegen appellant beroep aantekende.

Tijdens de zitting op 16 december 2004 was appellant niet aanwezig, maar verweerster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Het College heeft de argumenten van verweerster beoordeeld en vastgesteld dat appellant niet de vereiste bewijsstukken had overgelegd, zoals een accountantsverklaring die aantoont dat hij voldeed aan de kredietwaardigheidseisen. De conceptbalansen die appellant had ingediend, waren niet gecontroleerd door een accountant en toonden zelfs een negatief eigen vermogen aan.

Het College concludeerde dat verweerster op goede gronden had geoordeeld dat appellant niet voldeed aan de eisen van kredietwaardigheid. Gezien het ontbreken van de vereiste accountantsverklaring en de onduidelijkheid over de financiële situatie van appellant, werd het beroep ongegrond verklaard. De beslissing van het College houdt in dat de intrekking van de vergunningen door de verweerster rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 03/1335 27 januari 2005
14000 Wet goederenvervoer over de weg
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
tegen
Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie, verweerster,
gemachtigde: P.Th.P.M. Hamilton, werkzaam bij verweerster.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2002 heeft verweerster de aan appellant verleende vergunningen voor beroepsgoederenvervoer ingetrokken op de grond dat appellant niet heeft aangetoond dat hij vóór 1 oktober 2002 aan de eis van kredietwaardigheid voldeed.
Bij besluit van 16 september 2003 heeft verweerster het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 24 oktober 2003, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 november 2003 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.
Op 16 december 2004 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant niet is verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet goederenvervoer over de weg (hierna: Wet) wordt een vergunning voor binnenlands beroepsvervoer ingetrokken, indien niet langer wordt voldaan aan de eisen bedoeld in artikel 8, eerste lid. Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder a, van artikel 12 van de Wet wordt een communautaire vergunning ingetrokken, indien de vergunninghouder niet meer in bezit is van een vergunning voor binnenlands beroepsvervoer.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet is een van de eisen waaraan de ondernemer moet voldoen, de eis van kredietwaardigheid. Op grond van het tweede lid van dat artikel en artikel 20 van het Besluit goederenvervoer over de weg (Stb. 1999, 352) is de Regeling kredietwaardigheid beroepsvervoer 2002 (Stcrt. 11 december 2001, nr. 240, hierna: Regeling) vastgesteld, waarin nadere regels worden gegeven met betrekking tot de in het eerste lid van artikel 8 bedoelde eisen. In artikel 1, aanhef en onder a, van de Regeling is bepaald dat het kapitaal en de reserves (verder te noemen: het kapitaal) waarover een ondernemer dient te beschikken ten minste € 18.000 bedraagt, wanneer hij in zijn onderneming één of twee vrachtauto's gebruikt. In artikel 2, tweede lid van de Regeling wordt, kort gezegd, als bewijs dat het vermogen van de ondernemer voldoet aan de in artikel 1 gestelde eisen een door een registeraccountant of accountant-administratieconsulent afgegeven verklaring verlangd.
2.2 Verweerster heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat niet is aangetoond dat appellant op 1 oktober 2002 heeft voldaan aan de minimumeis van een kapitaal van € 18.000,-- met het gevolg dat verweerster gehouden was de vergunningen van appellant in te trekken. Hiertoe heeft verweerster overwogen dat door appellant slechts conceptbalansen voor 2001 en 2002 zijn overgelegd waarop bovendien geen accountantscontrole is toegepast. Uit de conceptbalans voor 2002 blijkt een negatief eigen vermogen van € 29.113,--. Appellant heeft evenmin gegevens overgelegd inzake de door hem gestelde meerwaarde van een vrachtwagen van € 13.500,--, de overwaarde van de woning van zijn moeder en de omstandigheid dat zijn moeder eventueel bereid zou zijn om een achtergestelde lening aan appellant te verstrekken.
2.3 Het College is van oordeel dat verweerster op goede gronden heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat appellant heeft voldaan aan de eis van kredietwaardigheid. Vast staat dat ten aanzien van de waardering van het risicodragend vermogen van appellant geen accountantsverklaring als bedoeld in artikel 2 van de Regeling is afgegeven. Reeds gelet hierop heeft appellant niet op de in de Regeling vereiste wijze aangetoond dat hij voldoet aan de eis van kredietwaardigheid. Het College acht de motivering van het bestreden besluit door verweerster juist en sluit zich hierbij aan.
2.4 Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. M.A. Fierstra, mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in tegenwoordigheid van mr. A. Graefe als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2005.
w.g. H.C. Cusell w.g. A. Graefe