ECLI:NL:CBB:2005:AU3248
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- M.A. van der Ham
- Rechtspraak.nl
Toekenning van pluimveerechten onder de Meststoffenwet en de gevolgen van samenvoeging van mestnummers
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 september 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant A en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister, waarin werd vastgesteld dat hij niet in aanmerking kwam voor pluimveerechten. Dit besluit volgde op een bezwaar van appellant tegen een eerdere mededeling van de Minister. De procedure begon op 15 januari 2003, toen appellant zijn beroepschrift indiende. De Minister had op 6 december 2002 besloten dat appellant geen pluimveerechten zou krijgen, omdat zijn bedrijf na 6 november 1998 door samenvoeging was ontstaan, wat volgens de Meststoffenwet (Mw) gevolgen had voor de berekening van de pluimveerechten.
Tijdens de zittingen werd duidelijk dat appellant zijn bedrijf had geëxploiteerd onder twee mestnummers, die hij in 1999 had laten samenvoegen tot één nieuw mestnummer. De Minister had in 2001 aan appellant meegedeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor pluimveerechten, omdat de registratie van het nieuwe mestnummer na de relevante datum was gebeurd. Appellant voerde aan dat hij schade had geleden door de late toekenning van de pluimveerechten en dat hij, indien hij eerder pluimveerechten had gekregen, een hogere opbrengst uit de verkoop van zijn bedrijf had kunnen realiseren.
Het College oordeelde dat de Minister appellant ten onrechte ontvankelijk had verklaard in zijn bezwaar tegen de mededeling van 28 september 2001. Het College verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van appellant. Het College benadrukte dat appellant met zijn schadevordering zich tot de burgerlijke rechter moest wenden, aangezien de hoogte van het pluimveerecht rechtstreeks voortvloeit uit de Mw en dat de mededelingen van Bureau Heffingen geen besluiten zijn.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de interpretatie van de Meststoffenwet, vooral met betrekking tot de samenvoeging van mestnummers en de gevolgen daarvan voor de toekenning van pluimveerechten. Het College bevestigde dat de feitelijke omstandigheden van de bedrijfsvoering van belang zijn bij de beoordeling van de aanspraak op pluimveerechten.