ECLI:NL:CBB:2006:AX7275

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/525
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regeling dierlijke EG-premies en de verplichtingen van rundvleesproducenten

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 mei 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant A, vertegenwoordigd door ing. C. van der Vaart, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, vertegenwoordigd door mr. M.W. Oomen. Het geschil betreft de weigering van een premie voor mannelijke runderen op basis van de Regeling dierlijke EG-premies. Appellant had op verschillende data in 2003 een steunaanvraag ingediend, maar negentien van de aangevraagde runderen waren verplaatst zonder dat de bevoegde instantie hiervan vooraf op de hoogte was gesteld. Dit leidde tot een korting op de te verlenen rundveepremies in 2003.

De procedure begon met een beroep van appellant tegen een besluit van verweerder van 13 juni 2005, waarin het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 14 mei 2004 werd afgewezen. Tijdens de hoorzitting op 11 mei 2006 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij betoogde dat hij niet op de hoogte was van de meldingsplicht voor de verplaatsing van de runderen. Het College heeft vastgesteld dat appellant niet heeft voldaan aan de verplichting om de verplaatsing vooraf te melden, wat in strijd is met de geldende Europese regelgeving.

Het College oordeelde dat verweerder terecht de premie voor de negentien runderen heeft geweigerd en dat de opgelegde korting op de rundveepremies rechtmatig was. De sanctie was in overeenstemming met de Europese verordeningen en het evenredigheidsbeginsel. Appellant's argument dat hij niet op de hoogte was van de verplichtingen werd verworpen, aangezien van een producent verwacht mag worden dat hij zich informeert over de voorwaarden voor premietoekenning. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 05/525 24 mei 2006
5125 Regeling dierlijke EG-premies
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: ing. C. van der Vaart, werkzaam bij Alfa accountants en adviseurs te Hazerswoude Dorp,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M.W. Oomen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 21 juli 2005, bij het College binnengekomen op 25 juli 2005, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 juni 2005.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen verweerders besluit van 14 mei 2004 op grond van de Regeling dierlijke EG-premies (hierna: de Regeling).
Bij brief van 9 september 2005 heeft appellant de gronden van zijn beroep aangevuld.
Verweerder heeft op 5 oktober 2005 een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2006, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigde hun standpunt hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees luidde, voorzover hier en ten tijde van belang:
“Artikel 3
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
(…)
b) bedrijf: het geheel van door de producent beheerde productie-eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat;
(…)
Artikel 4
1. Aan rundvleesproducenten die op hun bedrijf mannelijke runderen houden, kan op hun verzoek een speciale premie worden verleend. (…)”
Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen luidde, voorzover hier en ten tijde van belang:
“Artikel 2 - Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
s) "geconstateerd dier": een dier waarvoor aan alle in de voorschriften gestelde steuntoekenningsvoorwaarden in het kader van de betrokken regeling is voldaan;
(…)
Artikel 10 - Voorwaarden met betrekking tot de steunaanvragen "dieren"
1. Een steunaanvraag "dieren" moet alle gegevens bevatten die nodig zijn om te bepalen of op steun aanspraak kan worden gemaakt, en met name:
(…)
d) in voorkomend geval de verbintenis van het bedrijfshoofd om de onder c) bedoelde dieren gedurende de voorgeschreven periode op zijn bedrijf aan te houden, alsmede de plaatsen waar deze dieren zullen worden gehouden en hoe lang zij daar zullen worden gehouden;
(…)
Indien een dier gedurende de aanhoudperiode naar een andere plaats wordt overgebracht, moet het bedrijfshoofd de bevoegde instantie daarvan vooraf schriftelijk in kennis stellen;
(…)
Artikel 44 - Uitzonderingen op de toepassing van kortingen en uitsluitingen
1. De in deze titel bedoelde kortingen en uitsluitingen zijn niet van toepassing wanneer het bedrijfshoofd feitelijk juiste gegevens heeft verschaft of wanneer hij anderszins kan bewijzen dat hem geen schuld treft. (...)”
De Regeling luidde voorzover hier en ten tijde van belang:
“Artikel 1.1
(…)
4. De aanhoudperiode gedurende welke de dieren waarvoor premie is aangevraagd op het bedrijf moeten worden gehouden, beloopt voor:
(…)
- stieren of ossen: een aaneengesloten periode van twee maanden te rekenen vanaf de dag na de dag van ontvangst door LASER van de premie-aanvraag;
(…)
Hoofdstuk 4. Algemene bepalingen met betrekking tot runderpremies
§ 4 Verplichtingen voor de producent
Artikel 4.4
1. Indien runderen tijdens de aanhoudperiode worden verplaatst van de ene naar de andere produktie-eenheid van het bedrijf van de producent, stelt de producent LASER hiervan voorafgaand aan de verplaatsing schriftelijk op de hoogte. De producent bewaart een afschrift van het formulier aan LASER bij zijn bedrijfsadministratie, genoemd in artikel 4.5, tweede lid.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak, voorzover hier van belang, de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant exploiteert een veehouderijbedrijf. Hij beschikt onder meer over een stal op het adres X te C, geregistreerd onder UBN 2546122, en een vestiging op het adres Y te D, geregistreerd onder UBN 2276148. Appellant rekent alle tot zijn bedrijf behorende weilanden tot UBN 2276148.
- Appellant heeft op verschillende data in 2003 bij verweerder op grond van de Regeling een steunaanvraag ingediend voor het aanhouden van mannelijke runderen.
- Negentien van de aangevraagde mannelijke runderen bevonden zich ten tijde van de aanvraag waarbij deze dieren voor premie in aanmerking zijn gebracht in de stal onder UBN 2546122. Op 23 april 2003 dan wel 28 april 2003, en derhalve binnen de aanhoudperiode, zijn deze negentien runderen verplaatst naar één of meerdere tot UBN 2276148 behorende weiland(en).
- Bij besluit van 14 mei 2004 heeft verweerder op appellants premieaanvraag mannelijke runderen voor het premiejaar 2003 beslist en, voorzover hier van belang, de premie voor deze negentien dieren geweigerd en deze onregelmatigheden betrokken bij de berekening van de op te leggen korting over de te verlenen rundveepremies in 2003.
- Appellant heeft bij brief van 23 juni 2004 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Op 3 juni 2005 is appellant over zijn bezwaar gehoord.
- Bij brief van 3 juni 2005 heeft appellant desgevraagd nog enkele stukken aan verweerer doen toekomen.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het besteden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en hiertoe, samengevat, het volgende overwogen.
Vastgesteld is dat de negentien runderen op 23 dan wel 28 april 2003 zijn verplaatst van UBN 2546122 naar UBN 2276148. Gebleken is dat appellant niet heeft voldaan aan de verplichting deze verplaatsing schriftelijk voorafgaande aan die verplaatsing bij verweerder te melden.
Tiijdens de hoorzitting heeft appellant aangevoerd dat het hem onbekend was dat hij deze verplaatsing had moeten melden. Van een producent die premie aanvraagt mag echter worden verwacht dat deze op de hoogte is van de voorwaarden voor premietoekenning. Met het ondertekenen van de aanvraag heeft appellant ook verklaard bekend te zijn en in te stemmen met de voorwaarden en verplichtingen zoals vermeld in de Regeling en de toepasselijke communautaire regelgeving.
Voor deze runderen is derhalve niet voldaan aan de voorwaarden, zodat terecht geen premie voor deze dieren is verleend.
Verweerder was voorts verplicht de met betrekking tot deze negentien dieren geconstateerde onregelmatigheden te betrekken bij de berekening van de korting over de te verlenen rundveepremies in het jaar 2003. De uitkering van premies op grond van de Regeling is gebaseerd op de communautaire regelgeving. Niet toegestaan is dat Nederland afwijkt van het sanctiestelsel zoals dat is vastgesteld in de Europese verordeningen. In de bepalingen van die Europese verordeningen is rekening gehouden met de beginselen van proportionaliteit en evenredigheid. Dit regime voorziet in een gedifferentieerd sanctiestelsel, dat mede gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese gemeenschappen van 17 juli 1997 in de zaak C-354/95 (National Farmers Union) niet in strijd kan worden geacht met het evenredigheidsbeginsel.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter onderbouwing van zijn beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
De betrokken negentien dieren zijn eind april 2003 van stal gehaald en naar diverse tot het bedrijf behorende weilanden verplaatst. Appellant betwist niet dat hij verweerder niet vooraf van de verplaatsing van deze negentien dieren in kennis heeft gesteld. Formeel is dus niet aan alle voorschriften voldaan.
Appellant wordt in de dagelijkse praktijk geconfronteerd met een enorme hoeveelheid regelgeving en heeft zich niet beseft dat zijn besluit om de dieren naar het weiland te brengen een meldingsplichtige verplaatsing betekende. Gelet op de hoeveelheid en de complexiteit van de regelgeving kan hem niet worden verweten dat hij destijds niet op de hoogte was van de verplichting een verplaatsing als in het onderhavige geval te melden en treft hem dienaangaande geen schuld.
Verder staat vast dat de dieren zijn bedrijf niet voor het einde van de aanhoudperiode hebben verlaten en dat hij geen enkel financieel voordeel heeft genoten door het niet vooraf melden van deze verplaatsing.
Nu derhalve slechst sprake is van een relatief kleine tekortkoming ten aanzien van de aanvraag, is appellant van mening dat er een onevenredig zware sanctie is opgelegd.
5. De beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 10, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 moet het bedrijfshoofd, indien een dier gedurende de aanhoudperiode naar een andere plaats wordt overgebracht, de bevoegde instantie daarvan vooraf schriftelijk in kennis stellen.
Vaststaat en tussen partijen is niet in geschil dat de in geding zijnde negentien dieren binnen de aanhoudperiode zijn verplaatst zonder dat appellant verweerder vooraf van deze verplaatsing schriftelijk in kennis heeft gesteld.
Gelet hierop heeft verweerder terecht vastgesteld dat voor deze dieren geen premie kon worden verleend. Verweerder was voorts verplicht deze negentien dieren te betrekken bij de berekening van de op te leggen korting op grond van artikel 38 van Verordening (EG) nr. 2419/2001. Verweerder heeft zich hierbij terecht op het standpunt gesteld dat deze sanctie rechtstreeks voortvloeit uit de toepasselijke communautaire regelgeving en dat het hem niet vrijstaat hiervan af te wijken. Zoals in het bestreden besluit terecht en op juiste gronden is overwogen, bestaat er geen grond voor de conclusie dat deze sanctie in strijd is met het evenredigheidbeginsel.
De stelling van appellant dat hij zich niet bewust was van de verplichting deze verplaatsing vooraf te melden, kan hem niet baten. Verweerder heeft terecht gesteld dat van een producent, indien hij van de onderhavige premieregeling gebruik wenst te maken, mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de geldende voorwaarden. De verplichting om verplaatsingen vooraf te melden, stond duidelijk omschreven in zowel artikel 10, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001 als artikel 4.4 van de Regeling.
Dit brengt tevens mee dat er geen plaats is voor het oordeel dat appellant geen schuld treft als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 2419/2001, zodat geen grond bestaat de onderhavige korting achterwege te laten.
Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College verklaard het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Heijs, in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Rozenbrand als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2006.
w.g. E.J.M. Heijs w.g. R.P.H. Rozenbrand