3. De bestreden besluiten
Bij besluit van 6 september 2005 is verweerder gedeeltelijk aan de bezwaren van appellant tegemoet gekomen door de besluiten van 17 december 2003 en 29 april 2004 te herzien in die zin dat voor de runderen in bijlagen 1 en 2 van het eerstgenoemde besluit alsnog slachtpremie is toegekend. Wel is de premie voor runderen waarvoor slachtpremie is aangevraagd vóór 15 augustus 2000 gekort met het door verweerder vastgestelde kortingspercentage van 4,7%. Op basis van deze herbeoordeling wordt appellant een bedrag van € 23.155,05 nabetaald. Verweerder overweegt hiertoe, samengevat, als volgt.
Op 29 november 2004 is de Regeling dierlijke EG-premies gewijzigd. Artikel 4.9 van de Regeling vervalt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2004. Bij de huidige beoordeling van de premieaanvragen van appellant is dit artikel niet meer van kracht en zal daarom ook niet meer worden toegepast. De aanvragen die in het besluit van 4 september 2002 zijn gekort vanwege een te late melding zijn daarom opnieuw aan de premievoorwaarden getoetst zonder toepassing van genoemd artikel.
Ten aanzien van de afwijkingen die zijn vastgesteld bij de fysieke controle geldt dat op grond van artikel 6, zesde lid, van Verordening (EEG) nr. 3887/92 onder meer wordt gecontroleerd of het aantal runderen dat fysiek op het bedrijf aanwezig is, overeenkomt met het aantal runderen dat volgens het I&R-register op het bedrijf aanwezig is. Uit het controlerapport van 15 augustus 2000 blijkt dat er een verschil is geconstateerd tussen het aantal runderen dat aanwezig had moeten zijn volgens het I&R-register, te weten 1376, en het aantal dat fysiek is geteld, te weten 1302. Ook volgens het bedrijfsregister waren er 1302 runderen op het bedrijf aanwezig. Er is derhalve een verschil van 74 runderen vastgesteld.
Van drie van deze runderen is uit nacontrole gebleken dat zij gestorven zijn tussen 8 augustus 2000 (de dag van de uitdraai van de stallijst) en 15 augustus 2000 en dat de doodmelding derhalve nog niet kon zijn verwerkt op deze stallijst.
Voorts stonden op de stallijst 12 runderen die reeds geslacht waren. De slacht heeft plaatsgevonden op 13, 14, en 15 juni 2000 en 3 augustus 2000. Uit het I&R-systeem is gebleken dat de melding van de afvoer van deze runderen heeft plaatsgevonden op 6 september 2000. Dit betekent dat deze runderen niet binnen drie werkdagen zijn afgemeld hetgeen in strijd is met artikel 13, eerste lid, van de Verordening. Deze runderen zijn onregelmatig, aangezien zij tijdens de fysieke controle reeds aan het I&R-systeem dienden te zijn afgemeld.
Tevens is vastgesteld dat op de stallijst nog eens 10 runderen op het bedrijf waren geregistreerd die reeds waren aangevoerd in 1998, terwijl de controleur tijdens de fysieke controle heeft geconstateerd dat deze runderen niet op het bedrijf aanwezig waren. Uit het I&R-systeem is gebleken dat deze runderen een datum van afvoer van 17 januari 2002 hebben en dat de melding hiervan op 18 januari 2002 heeft plaatsgevonden. Aangezien deze runderen niet op het bedrijf aanwezig waren, maar nog wel op de stallijst stonden vermeld, is komen vast te staan dat ook deze runderen niet hebben voldaan aan artikel 13, eerste lid, van de Verordening.
Daarnaast geldt dat 36 runderen volgens de stallijst waren aangevoerd in januari 2000, maar tijdens de fysieke controle niet meer op het bedrijf aanwezig waren, terwijl als afvoerdatum 22 februari 2002 en als melddatum van de afvoer 25 februari 2002 staan geregistreerd in het I&R-systeem. Daarmee is komen vast te staan dat deze 36 dieren niet overeenkomstig artikel 13, eerste lid, van de Verordening zijn afgemeld en als onregelmatig dienen te worden beschouwd.
In totaal is vastgesteld dat naar aanleiding van de fysieke controle 58 runderen dienen te worden aangemerkt als onregelmatig.
Op grond van het bovenstaande heeft de teammanager geoordeeld dat er een sanctie opgelegd dient te worden op grond van artikel 10 quater van Verordening (EEG) nr. 3887/92.
Sinds 1 januari 2002 is Verordening (EEG) nr. 3887/92 vervangen door Verordening (EG) nr. 2419/2001. Met inachtneming van artikel 2, tweede lid, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 wordt die sanctiebepaling toegepast die voor appellant het meest gunstige resultaat heeft.
Gelet op het door appellant opgegeven bedrijfdierjaargemiddelde van 1175 voor het premiejaar 2000 betekent dit bij toepassing van artikel 39 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 een kortingspercentage van 0,045 (58/1302 x (1302 + 1175) / (2x1175)).
Het kortingspercentage zou op basis van artikel 10 quater van Verordening (EEG) nr. 3887/92 hoger zijn, te weten 58/1302= 0,047, maar die korting zou alleen gelden voor die runderen die zijn aangevraagd vóór de controle. Het door de teammanager toegepaste kortingspercentage heeft voor appellant derhalve het meest gunstige resultaat en wordt gehandhaafd.
Bij besluit van 1 februari 2006 heeft verweerder het premiebedrag zoals berekend in het besluit van 6 september 2005 gewijzigd naar € 5.770,60. Hij overweegt dat hij bij de eerdere berekening ten onrechte ervan is uitgegaan dat appellant in het geheel nog geen premie had ontvangen - er was al 75% uitgekeerd -, en dat hij de korting van 4,7% ten onrechte alleen heeft toegepast op de premie voor de runderen in de controleselectie.
De korting diende te worden toegepast op de premie voor alle runderen die zijn aangevraagd vóór het moment van de controle.