ECLI:NL:CBB:2009:BI4304

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/442
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van EG-steunverlening voor akkerbouwgewassen en de definitie van akkerland

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 april 2009 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellant A, vertegenwoordigd door ing. G.C.J. van Rooijen, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het geschil betreft de toekenning van EG-steunverlening voor akkerbouwgewassen, waarbij appellant bezwaar maakte tegen een besluit van de Minister dat zijn aanvraag voor akkerbouwsteun voor het jaar 2004 had afgewezen. De Minister had vastgesteld dat bepaalde percelen van appellant niet voldeden aan de definitie van akkerland, zoals vastgelegd in de relevante Europese verordeningen. Appellant had bij zijn aanvraag percelen opgegeven die volgens de Minister als blijvend grasland waren aangemerkt, waardoor hij geen recht had op de gevraagde steun.

De procedure begon met een beroep van appellant op 19 juni 2007 tegen het besluit van 9 mei 2007 van de Minister. Tijdens de zitting op 17 december 2008 werd het bewijs geleverd door middel van satellietbeelden en rapporten van GeoRas, die de conclusies van de Minister ondersteunden. Appellant voerde aan dat de satellietbeelden niet betrouwbaar waren en dat hij bewijs had dat de percelen in kwestie wel degelijk als akkerland waren gebruikt. Het College oordeelde dat het aan appellant was om aan te tonen dat zijn percelen aan de voorwaarden voor steun voldeden.

Het College concludeerde dat appellant er niet in was geslaagd om voldoende bewijs te leveren dat de betrokken percelen in de referentiejaren anders dan als grasland in gebruik waren geweest. De interpretatie van de satellietbeelden door GeoRas werd als betrouwbaar beschouwd, en de argumenten van appellant werden niet overtuigend geacht. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de Minister bleef bij zijn besluit om geen steun toe te kennen voor de opgegeven percelen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/442 28 april 2009
5135 EG-steunverlening akkerbouwgewassen
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: ing. G.C.J. van Rooijen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 15 juni 2007, bij het College binnengekomen op 19 juni 2007, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 9 mei 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 27 januari 2005, waarbij verweerder heeft beslist op appellants aanvraag akkerbouwsteun voor het jaar 2004 op grond van de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen (hierna: de Regeling).
Bij brief van 20 juli 2007 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Bij brief van 8 augustus 2007 heeft hij een verweerschrift ingediend.
Op 17 december 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld van drs. M. Honig, werkzaam bij GeoRas.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen is onder meer bepaald:
“Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was.”
In artikel 2 van Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen was, voorzover en ten tijde hier van belang, bepaald:
“Voor de toepassing van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 gelden voor de begrippen “blijvend grasland”, “blijvende teelten”, “meerjarige gewassen” en “herstructureringsprogramma” de in bijlage I opgenomen definities.”
In bedoelde bijlage staat:
“Definities
1. Blijvend grasland
Grond die geen deel uitmaakt van een vruchtwisseling en die blijvend (ten minste vijf jaar) als grasland wordt gebruikt, ongeacht of het ingezaaid dan wel natuurlijk grasland betreft.”
In Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen was, voorzover en ten tijde hier van belang, onder meer bepaald:
“ Artikel 32 Kortingen en uitsluitingen bij te hoge aangifte
1. Wanneer ten aanzien van een gewasgroep de aangegeven oppervlakte groter is dan de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 31, lid 2, wordt het steunbedrag berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil wanneer dit groter is dan 3% of dan 2 ha, doch niet groter dan 20% van de geconstateerde oppervlakte. Wanneer het verschil groter is dan 20% van de geconstateerde oppervklakte wordt voor de betrokken gewasgroep geen aan de oppervlakte gerelateerde steun toegekend.
(…)”
De Regeling luidde, voorzover en ten tijde hier van belang:
“ Artikel 4
1. Onder de voorwaarden, die voortvloeien uit de in artikel 3 genoemde verordeningen alsmede onder de bepalingen van deze regeling, komt de producent in aanmerking voor een subsidie voor percelen akkerland:
(…)
3. De producent kan percelen akkerland als bedoeld in het eerste lid vervangen door andere gronden indien:
a. de perceelsindeling of de verkaveling van het bedrijf van overheidswege wordt gewijzigd of op grond van de Plantenziektenwet beperkingen worden gesteld aan het telen van akkerbouwgewassen op het bedrijf;
b. de oppervlakte van de vervangende gronden niet groter is dan die van de te vervangen percelen akkerland;
c. voor zover van toepassing, de eigenaar, beperkt gebruiksgerechtigde, verpachter dan wel pachter van de te vervangen percelen akkerland heeft ingestemd met het vervangen van deze percelen;
d. en voorafgaande aan het betrokken verkoopseizoen schriftelijk toestemming is verkregen van LASER.
Een schriftelijke aanvraag daartoe kan in de periode die loopt van 15 oktober tot en met 1 december worden ingediend.
(…)”.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Met het formulier Gecombineerde opgave 2004 heeft appellant, naast percelen met maïs en overige gewassen, 21.10 ha met gewascode braak met voederleguminosen voor akkerbouwsteun opgegeven.
- Bij brief van 23 november 2004 heeft verweerder appellant meegedeeld dat bij teledetectiecontrole is gebleken dat de braakpercelen met de nummers 4 (1.00 ha), 6 (1.10 ha), 7 (1.10 ha), 9 (1.40 ha), 10 (0.70 ha) en 11 (1.90 ha) niet voldoen aan de definitie akkerland. Bij deze brief werd appellant tevens in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat genoemde percelen wel voldoen aan de definitie akkerland.
- Bij brief van 1 december 2004 heeft appellant meegedeeld dat de bewuste percelen naar zijn mening wel voldoen aan de definitie akkerland.
- Bij besluit van 27 januari 2005 heeft verweerder beslist op de aanvraag akkerbouwsteun. Daarbij is overwogen dat de braakpercelen 4, 6, 7, 9, 10 en 11 niet voldoen aan de definitie akkerland. Door het niet aanvaarden van deze percelen is binnen de gewasgroep braak een verschil ontstaan tussen de aangevraagde en de geconstateerde oppervlakte, dat, uitgedrukt in een percentage van de geconstateerde oppervlakte, 51,80 % bedraagt. Met toepassing van artikel 32 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 heeft verweerder vervolgens voor de gewasgroep braak geen akkerbouwsteun toegekend.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 18 februari 2005 bezwaar gemaakt. Bij zijn bezwaar heeft appellant een rapport van Water Watch te Wageningen van 2 februari 2005 overgelegd.
Dit rapport bevat de volgende informatie en conclusies:
“De door GeoRas geproduceerde kaartjes geven kleine uitsneden van Landsat satellietbeelden. Op papier geven de kleuren minder kleurnuances weer dan op een beeldscherm normaal gesproken het geval is. Op basis van geprinte beelden is het om deze reden moeilijker om harde uitspraken te doen dan vanaf een computerscherm mogelijk is. (…) Bij grotere uitsneden is het beter mogelijk iets te zeggen over de kwaliteit van de gebruikte satellietbeelden. (…). Uitspraken van GeoRas/Laser over smalle (…) percelen zijn daarom minder nauwkeurig dan bij grotere percelen. Daar komt nog bij dat een pixel van 30 bij 30 meter meerdere gewassen kan beslaan. In dat geval zal de reflectie (kleur) een gemiddelde zijn van die gewassen en dus is het moeilijker om daar een uitspraak over te doen.
Perceel 6, 1989 mais
Op het beeld van 23 mei 1989 is perceel 6 groenig. Het daarnaast gelegen perceel 5 is duidelijk blauw dat duidt op kale grond. Op het beeld van 21 september 1989 zijn er meerdere kleuren te zien binnen perceel 6. Op de zuidoostelijke zijde zijn 5 bruinige pixels te zien die ik zou classificeren als maïs. Deze bruinig pixels lijken op die van perceel 5.
(…)
Perceel 9 en 10, 1991 aardappelen
Op het beeld van 4 april 1991 zijn beide percelen duidelijk oranje dat duidt op veel vegetatie. Gezien de tijd van het jaar is grasland het meest logisch. Op 2 september 1991 zijn beide percelen groenig. Dat kan duiden op grasland of afgestorven aardappelen. De meest logische conclusie, op basis van twee beelden, is dat beide percelen waarschijnlijk grasland zijn. Indien op de percelen aardappelen hebben gestaan in 1991 kan dat alleen indien het ploegen en poten van de aardappelen na 4 april 1991 heeft plaatsgevonden.(…)”
- Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder bij besluit van 10 mei 2005, onder intrekking van het besluit van 27 januari 2005, de aanvraag herbeoordeeld. In plaats van de appellant eerder toegekende steun van € 5777,45 heeft verweerder appellant nu steun toegekend voor € 5715,57.
- Naar aanleiding van het besprokene tijdens de hoorzitting op 15 september 2005 heeft verweerder appellant bij brief van 13 februari 2006 nadere gegevens verstrekt. Bij faxbericht van 2 maart 2006 heeft appellant op de brief van 13 februari 2006 gereageerd.
- Hierop heeft verweerder bij brief van 15 maart 2006 nadere informatie gegeven aan appellant. Bij faxbericht van 21 maart 2006 heeft appellant een nadere toelichting gegeven op zijn standpunt.
- Daarop heeft verweerder bij brieven van 24 maart 2006, 12 april 2006 en 19 april 2006 appellant nadere mededelingen gedaan, waarop appellant bij brief van 29 april 2006 heeft gereageerd. Bij laatstgenoemde brief heeft appellant een rapport van 19 april 2006 van Water Watch te Wageningen overgelegd.
het rapport bevat de volgende informatie en conclusies:
“Perceel 6, 1989 maïs
(…) Het betreft een “oostelijk” en een “westelijk” deel al valt dit onderscheid op de beelden van 1989 niet duidelijk waar te nemen en het is aannemelijk dat er op het oostelijk en westelijk deel hetzelfde gewas heeft gestaan.
Zoals in mijn vorige brief aangegeven is het beeld van 23 mei 1989 groenig dat kan duiden op grasland of een net opkomend gewas. Op het beeld van 21 september 1989 komen de kleuren overeen met de kleuren van de grote percelen die op 23 mei als duidelijk blauw zijn te herkennen (dit is zoals je maïs verwacht). Op basis van de satellietbeelden van 23 mei 1989 en 21 september 1989 zou ik op basis van mijn ervaring geen harde uitspraak kunnen doen of er mais dan wel gras gestaan heeft. Op de luchtfoto van de topografische dienst uit 1989 is echter duidelijk te zien dat het westelijk deel van perceel 6 een maïsveld betreft. Omdat er geen duidelijk onderscheid is op de satellietbeelden tussen het oostelijk en westelijk deel kan het dus heel goed zijn dat ook op het oostelijk deel mais heeft gestaan. (..)
Perceel 9 en 10, 1991 aardappelen
(…) dat deze twee percelen alleen aardappelen kunnen zijn indien het ploegen en poten van de aardappelen na 4 april 1991 heeft plaatsgevonden. Uit uw gegevens van het bouwplan de heer C wordt aangegeven dat de aardappelen zijn gepoot op 14 april 1991. Naar mijn idee is dit dus niet in tegenspraak met elkaar en kunnen er op beide percelen aardappelen hebben gestaan. Daar komt bij dat als de aardappelen op 14 april 1991 gepoot zijn het satellietbeeld van 4 april 1991 niet als sluitend bewijs kan dienen. (…)
Perceel 7, 1990 maïs
(…) Op het beeld van 3 mei 1990 is het perceel groenig en bruinig dat kan duiden op grasland of een gewas aan het begin van het groeiseizoen. Op het beeld van 22 juli 1990 is het perceel duidelijk oranje dat in eerste instantie op grasland of aardappelen kan duiden. Het “grote”, oostelijk gelegen (..) perceel dat op 3 mei duidelijk blauw is, is op 22 juli voor de helft rood-bruin en voor de ander helft duidelijk oranje. De oranje kleur lijkt in eerste instantie niet op maïs maar volgens u heeft gedurende die jaren daar altijd maïs gestaan. Naar mijn inschatting is dat volgens de beelden van 1989 en 1990 duidelijk het geval geweest. (…) Kortom, als op dit “grote” mais perceel een deel van het perceel op 22 juli 1990 duidelijk oranje is dan kan dat op perceel 7 ook het geval zijn. (…).”
- Naar aanleiding van deze rapportage en het schrijven van appellant heeft GeoRas de satellietbeelden van de percelen van appellant opnieuw bestudeerd. De bevindingen en de conclusies zijn neergelegd in een brief van 27 juli 2006. Deze luiden als volgt:
“(…) Ter verduidelijking heb ik de luchtfoto van de heer A ingescand en de huidige digitale kaart eroverheen geprojecteerd (…). Hierdoor is te zien dat er maar een heel klein deel van het (volgens dhr. A) ingezaaide perceel binnen perceel 6 valt. Ik heb (…) aangegeven welke delen van perceel 6 en 7 zeker niet aan de definitie akkerland voldoen. Van perceel 6 zou 0.24 ha wel kunnen voldoen en van perceel 7 0.16 ha. (…) De ander satellietbeelden laten in 1989 gras zien (17 juni en 21 september) op perceel 6 en 7. (..) Een perceel waar mais is ingezaaid laat een duidelijke blauwe kleur zien omdat het perceel bij net opkomende mais voor meer dan 95% kaal zal zijn. De kleur van perceel 6 en 7 wijkt op alle drie de beelden uit 1989 af van het grote perceel grenzend (ten noorden) aan perceel 7. Ik blijf dan ook van mening dat er in 1989 gras heeft gestaan op perceel 6 en 7.
In 1990 heeft er volgens mij gras gestaan op perceel 7. De kleur oranje komt niet voor bij mais. Het aan de noordkant aangrenzende perceel heeft een donkerder kleur dan dit perceel. Waar op de afdruk van de aanvullende beelden “oranje”staat is de kleur donkerder dan bij perceel 7. Bovendien is dat perceel op 3 mei en 26 oktober 1990 kaal. Dat is niet het geval bij perceel 7.
(..) Op alle (3) beelden van 1991 is te zien dat de percelen 8 t/m 11 en het daarnaast (ten westen) liggende perceel er precies hetzelfde uitzien. Als er op perceel 9 en 10 zetmeelaardappels hebben gestaan (…) dan zou dat duidelijk zichtbaar moeten zijn. Na het platspuiten van het loof moet er een blauwe kleur te zien zijn op het beeld van 2 september 1991. Op percelen 8 t/m 11 is er een lichtgroene kleur te zien die wijst op kort gras. In oktober 1991 staat het gras weer hoog (..). Op 4 april zou een perceel waar aardappels gepoot gaan worden trouwens zichtbaar moeten zijn als kale grond. (..).”
- Deze brief is aan appellant toegezonden, waarna appellant bij brief van 28 augustus 2006 een reactie heeft gegeven.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Verweerder heeft alsnog besloten dat perceel 11 volledig voldoet aan de definitie akkerland. Van perceel 6 heeft verweerder alsnog een strook van 0.24 ha aanvaard. Van perceel 7 heeft verweerder alsnog een strook van 0.16 ha aanvaard.
Voor het overige heeft verweerder de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Hiertoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellant heeft tijdens de hoorzitting van 15 september 2005 erkend dat perceel 4 in de referentiejaren grasland is geweest.
Met betrekking tot de percelen 6 heeft appellant gesteld dat daar maïs werd geteeld. Ter onderbouwing hiervan heeft hij facturen overgelegd van loonbedrijf D uit de periode 1999 tot en met 2002 en verslagen van ruwvoederonderzoek uit 1989 en 1991. Verder heeft hij landbouwtellinggegevens uit 1989 overgelegd. Daarnaast heeft appellant rapporten overgelegd van Water Watch en een luchtfoto uit 1989 van de Topografische Dienst.
GeoRas is op basis van satellietbeelden van 23 mei en 21 september 1989 en een extra beeld van 17 juni 1989 tot de conclusie gekomen dat perceel 6 in 1989 grasland is geweest. De overgelegde facturen en de ruwvoeronderzoek verslagen tonen wel aan dat appellant maïs heeft geteeld, maar daaruit blijkt niets specifieks betreffende perceel 6.
Met betrekking tot perceel 7 heeft appellant aangegeven dat daar maïs werd geteeld maar appellant weet niet meer in welk referentiejaar dit het geval was. Uit appellants brief van 29 april 2006 en uit de rapporten van Water Watch komt naar voren dat dit in 1990 het geval zou zijn geweest. Het rapport van Water Watch geeft aan dat de oranje kleur op het julibeeld van 1990 duidt op gras of aardappelen, maar dat maïs ook niet is uit sluiten. Verweerder blijft met verwijzing naar de conclusies van GeoRas van mening dat dit perceel in de jaren 1987 tot en met 1991 grasland was. Op de beelden van 3 mei en
26 oktober is geen kale grond is te zien. De oranje kleur op het julibeeld komt niet voor bij maïs. Daarnaast is de stelling van appellant dat er op 26 oktober 1990 nog maïs op het perceel stond in tegenspraak met de stelling van appellant dat hij maïs steeds vroeg oogstte. Het bewijsmateriaal dat ook met betrekking tot perceel 6 is besproken is niet perceelsgebonden.
Op basis van de luchtfoto van 1989 en vergelijking van de huidige ligging van de percelen en die in de referentieperiode is berekend dat een gedeelte van het “oude goedgekeurde” perceel 11 en het ‘oude goedgekeurde” perceel 8 binnen het huidige perceel 7 ligt. Dit betreft 0.19 ha. Voor dit stukje geldt ook dat niet te zeggen is of het wel of niet voldoet aan de definitie akkerland, zodat appellant voor dit gedeelte het voordeel van de twijfel krijgt.
Appellant heeft aangevoerd dat op de door hem in 2000 gekochte percelen 9 en 10 in 1991 aardappelen werden verbouwd. Dit zou blijken uit verklaringen van de C en E. Volgens het bouwplan van C uit 1991 zou deze in 1991 op het “perceel E” van 1.75 ha op 14 april aardappelen hebben gepoot. Volgens het rapport van Water Watch waren de percelen waarschijnlijk gras. Er kunnen volgens Water Watch alleen aardappelen hebben gestaan als het ploegen en daarna poten van de aardappelen na 4 april 1991 heeft plaatsgevonden. GeoRas heeft aan de hand van satellietbeelden van 3 maart 1991, 4 april 1991, 2 september 1991 en 19 oktober 1991vastgesteld dat de percelen 8, 9 en 10 en het ten westen daarvan gelegen perceel steeds beteeld waren met hetzelfde gewas. De kleuren op de satellietbeelden wijzen op gras. Bij aardappelen had op het beeld van september 1991 een blauwe kleur zichtbaar moeten zijn vanwege het platspuiten van het aardappelloof. Indien op een perceel aardappelen geteeld zouden zijn, dan zou op tenminste twee beelden een duidelijk verschil te zien moeten zijn met de percelen ten oosten en ten westen daarvan.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat nu in eerdere jaren subsidie is toegekend voor deze percelen op basis van gewekt vertrouwen wederom subsidie zou moeten worden toegekend.
Aanvragen worden steekproefsgewijs aan controle onderworpen. Dit is ook bij appellant in 2004 gebeurd. Appellant had er van op de hoogte moeten zijn dat elk perceel moet voldoen aan de definitie akkerland. Het opgeven van percelen die niet voldoen, komt voor rekening en risico van appellant.
Het tijdsverloop beïnvloedt de mogelijkheid van bewijslevering ongunstig. Dit neemt niet weg dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is te onderbouwen dat hij voor de aangevraagde subsidie in aanmerking komt. Bij het opgeven van percelen voor subsidie had het dus op de weg van appellant gelegen gegevens en bewijsmateriaal op te vragen en te bewaren, die nodig kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Ook na het alsnog aanvaarden van perceel 11 en het gedeeltelijk alsnog aanvaarden van perceel 6 en 7 blijft het verschil tussen de aangevraagde oppervlakte braak en de geconstateerde oppervlakte braak een percentage opleveren dat uitgaat boven de 20 %. Ingevolge artikel 32 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 wordt dan ook voor de gewasgroep braak geen steun toegekend.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft in algemene zin allereerst aangevoerd dat het voor hem na zeventien jaar nauwelijks meer mogelijk is met bewijsmateriaal aan te tonen dat de bewuste door hem voor steun opgegeven braakpercelen wel voldoen aan de definitie akkerland. De reacties van verweerder op het door hem overgelegde bewijsmateriaal geven appellant de indruk dat verweerder geen bewijsmateriaal wenst te aanvaarden dat afwijkt van de conclusies van GeoRas. Appellant trekt in twijfel of aan de hand van satellietbeelden met grove pixels wel betrouwbare conclusies mogen worden getrokken.
Met betrekking tot de percelen 6 en 7 die in de referentiejaren beteeld werden door appellants vader van wie hij het bedrijf heeft overgenomen in 1993, weet appellant met zekerheid dat daar maïs heeft gestaan. Na de eerste snede gras werden deze percelen omgeploegd en (dus laat) ingezaaid met maïs, vervolgens werd de maïs ook weer vroeg geoogst.
Met betrekking tot perceel 6 heeft appellant verder nog aangevoerd dat op de meitellingen van 1987 tot 1991 is te zien dat in 1989 1,5 hectare mais is verbouwd. In dat jaar is op het toenmalige perceel 8 0,67 hectare maïs verbouwd. Uit de luchtfoto van 1989 blijkt dat op geen enkel ander perceel maïs staat, terwijl volgens de meitelling toch 1,5 ha maïs is verbouwd. Vanaf het begin wordt al aangevoerd dat op het huidige perceel 6/toenmalig perceel 8 in 1989 maïs is verbouwd. Eerst is het toenmalig perceel 7/huidig 5 geploegd en voorzien van maïs . Daarna is ook perceel 8 geploegd en voorzien van maïs. Als de toenmalige percelen 7 en 8 worden nagemeten, dan valt op dat zij samen 1,5 ha groot zijn. Dit komt overeen met de oppervlakte die op de meitelling 1989 is vermeld. Gelet op de erg grote pixels van de satellietbeelden waardoor één pixel meerdere gewassen beslaat, kan de kleur hiervan niet met zekerheid aan één bepaald gewas toegeschreven worden. Op basis van de luchtfoto is bijvoorbeeld duidelijk dat op de percelen in Markelo ten noorden van toenmalige percelen 7 en 10 maïs is gepoot – de rijen zijn te tellen – terwijl de kleurstelling van deze percelen op de satellietbeelden niet of nauwelijks overeenkomen. Een en ander wordt overigens ondersteund door het rapport van Water Watch.
Dat er sprake was van maïsteelt blijkt ook nog eens uit overgelegde facturen van loonbedrijf D, uit overgelegde gegevens landbouwtelling en uit verslagen van ruwvoederonderzoek.
In 1990 is op het aangrenzende perceel 7 maïs geteeld. Dit komt ook overeen met de overgelegde gegevens uit de meitelling. Uit die meitelling blijkt dat er 1.6 ha maïs is verbouwd. Als de oude percelen 9 en 10 worden nagemeten, blijkt dat deze percelen een oppervlakte beslaan van 1.6 ha. Nu de satellietbeelden voor meerdere uitleg vatbaar zijn, moet worden aangenomen dat op deze percelen maïs heeft gestaan. Ook dit wordt ondersteund door de rapportage van Water Watch. Water Watch geeft in het tweede overgelegde rapport van 19 april 2006 aan dat de groenig/ bruinige kleur op het satellietbeeld van 3 mei 1990 duidt op gras of een gewas aan het begin van het groeiseizoen. Water Watch acht het aan de hand van de beelden van 1989 en 1990 zeker mogelijk dat daar toen maïs heeft gestaan.
Met betrekking tot de percelen 9 en 10 geldt dat appellant deze in 2000 heeft gekocht van E. De percelen waren in de referentieperiode verhuurd aan C voor aardappelteelt. Dat dit zo was blijkt uit het overgelegde bouwplanboek van C en overgelegd kaartmateriaal. Daarenboven zijn er verklaringen van C en E waaruit blijkt dat op de van E gehuurde percelen in 1990 en 1991 aardappelen werden geteeld. Verder wordt de teelt van aardappelen ook nog eens bevestigd in de twee rapporten van Water Watch.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellant stelt met een algemene grief dat het hem na ruim zestien jaar niet meer goed mogelijk is met tegenbewijs aan te tonen dat zijn percelen wel voldoen aan de definitie akkerland. Daarnaast meent hij dat verweerder zich ten onrechte geheel baseert op de conclusies van GeoRas, terwijl aan de betrouwbaarheid van op satellietbeelden gebaseerde conclusies getwijfeld kan worden. Hieromtrent overweegt het College als volgt.
Zoals het College eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 30 september 2005 (AWB 04/374, www.rechtspraak.nl, LJN AU4088), vergt de interpretatie van satellietbeelden een niet geringe mate van deskundigheid. Het is in vele gevallen niet mogelijk om met behulp van een simpel schema op basis van de daarop zichtbare kleurverschillen tot een eenduidige conclusie over de aanwezigheid van bepaalde beplanting op een bepaald moment te geraken. Dat neemt niet weg dat er betrouwbare informatie aan valt te ontlenen.
GeoRas is een door de Europese autoriteiten gecertificeerd bedrijf dat de door de Europese Commissie beschikbaar gestelde satellietbeelden volgens vaste procedures interpreteert. Indien op basis daarvan niet kan worden vastgesteld dat een perceel op 31 december 1991 anders dan als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was en dat derhalve voor dat perceel op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 een betalingsaanvraag kan worden ingediend, mag van de aanvrager verwacht worden dat deze de premiewaardigheid van het perceel alsnog aannemelijk maakt.
De aanvrager kan dit allereerst doen door gemotiveerd aan te voeren dat verweerder en/of GeoRas ten onrechte de conclusie hebben getrokken dat de beelden onvoldoende grondslag bieden om een perceel premiewaardig te achten. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als aanwijsbaar beelden van een verkeerd perceel bestudeerd zijn of als de beelden verkeerd geïnterpreteerd zijn en wel degelijk uitwijzen dat sprake is geweest van een gebruik anders dan als bedoeld in artikel 7.
De aanvrager kan de premiewaardigheid van een perceel voorts aannemelijk maken door feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het perceel in een of meer referentiejaren niet alleen als grasland in gebruik is geweest. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien een stuk wordt overgelegd waaruit blijkt dat op het perceel in één van de referentiejaren een akkerbouwgewas is geteeld, zeker als dit gebruik in overeenstemming met de beelden kan worden gebracht. Volgens vaste jurisprudentie van het College kan daarbij geen vorm van bewijs op voorhand worden uitgesloten en dient bij de waardering van het aangebrachte bewijs rekening gehouden te worden met het feit, dat het tijdsverloop na de periode van 1987 tot en met 1991 de mogelijkheid van bewijslevering ongunstig beïnvloedt. Het bewijs van een ander gebruik dan uit de satellietbeelden wordt afgeleid, kan in beginsel alleen per perceel geleverd worden.
Uitgangspunt bij de beoordeling is in beide gevallen dat het niet aan verweerder is overtuigend te bewijzen dat een perceel niet premiewaardig is, maar aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat een voor subsidie opgegeven perceel premiewaardig is. Het is immers de verantwoordelijkheid van de aanvrager te onderbouwen dat hij voor de door hem aangevraagde subsidie in aanmerking komt, zodat van hem bewijs ter zake mag worden gevraagd. Verweerder neemt dan ook op goede gronden het standpunt in dat hij na controle geen steun mag verstrekken als er niet van kan worden uitgegaan dat het daarvoor in aanmerking gebrachte perceel aan de voorwaarden voldoet.
5.2 Naar het oordeel van het College is appellante er niet in geslaagd alsnog aannemelijk te maken dat de in geding zijnde percelen (6, 7, 9 en 10) in een of meer referentiejaren anders dan als grasland in gebruik zijn geweest.
Op grond van de bevindingen en conclusies van de deskundige van Water Watch kan niet de conclusie worden getrokken dat de satellietbeelden van de betrokken percelen door GeoRas en in navolging van GeoRas door verweerder, verkeerd zijn geïnterpreteerd. Het College neemt daarbij in aanmerking dat de deskundige van Water Watch aan de door hem bestudeerde satellietbeelden slechts voorzichtige conclusies verbindt die een andersluidende interpretatie van de beelden - zoals gegeven door de deskundige van GeoRas - niet uitsluiten. Daarbij komt dat in dezelfde rapportages van Water Watch met betrekking tot enkele van de hier in geding zijnde percelen ook conclusies zijn getrokken die de interpretatie van de deskundige van GeoRas juist ondersteunen. Zo is met betrekking tot de percelen 9 en 10 onder meer gesteld dat de kleuren kunnen duiden op grasland of afgestorven aardappelen en dat de meest logische conclusie is dat beide percelen grasland zijn geweest.Voorts neemt het College in aanmerking dat de deskundige van GeoRas genoegzaam en gespecificeerd heeft aangegeven op welke onderdelen en op grond waarvan de interpretaties en de conclusies van de deskundige van Water Watch niet kunnen worden gevolgd. Het College ziet dan ook geen aanleiding aan de interpretatie van de satellietbeelden door de deskundige van GeoRas te twijfelen.
Ook verder heeft appellant niet voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de betrokken percelen in de referentieperiode anders dan als grasland in gebruik zijn geweest. De in dat kader door appellant overgelegde facturen van het loonbedrijf D, de gegevens van de landbouwtellingen, de verslagen van het ruwvoerderonderzoek, de verklaringen van de heren C en E, het kaartmateriaal en het bouwplan leveren onvoldoende bewijs van een ander gebruik van de percelen dan uit de satellietbeelden wordt afgeleid. Van dit bewijsmateriaal kan – zo is het College van oordeel – immers niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld op welke specifieke percelen het betrekking heeft.
5.3 In de loop van de procedure heeft appellant ook nog aangevoerd dat hij in verband met de ruilverkaveling Laren percelen akkerland had kunnen vervangen door andere percelen ( het zogenoemde schuiven met de definitie akkerland).
Deze grief kan reeds niet slagen omdat appellant niet vóór 1 december 2003 de ingevolge artikel 4, derde lid, onder d van de Regeling vereiste schriftelijke toestemming heeft aangevraagd.
5.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. F. Stuurop en mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2009.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas