5. De beoordeling van het geschil
5.1 Appellant stelt met een algemene grief dat het hem na ruim zestien jaar niet meer goed mogelijk is met tegenbewijs aan te tonen dat zijn percelen wel voldoen aan de definitie akkerland. Daarnaast meent hij dat verweerder zich ten onrechte geheel baseert op de conclusies van GeoRas, terwijl aan de betrouwbaarheid van op satellietbeelden gebaseerde conclusies getwijfeld kan worden. Hieromtrent overweegt het College als volgt.
Zoals het College eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 30 september 2005 (AWB 04/374, www.rechtspraak.nl, LJN AU4088), vergt de interpretatie van satellietbeelden een niet geringe mate van deskundigheid. Het is in vele gevallen niet mogelijk om met behulp van een simpel schema op basis van de daarop zichtbare kleurverschillen tot een eenduidige conclusie over de aanwezigheid van bepaalde beplanting op een bepaald moment te geraken. Dat neemt niet weg dat er betrouwbare informatie aan valt te ontlenen.
GeoRas is een door de Europese autoriteiten gecertificeerd bedrijf dat de door de Europese Commissie beschikbaar gestelde satellietbeelden volgens vaste procedures interpreteert. Indien op basis daarvan niet kan worden vastgesteld dat een perceel op 31 december 1991 anders dan als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was en dat derhalve voor dat perceel op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1251/1999 een betalingsaanvraag kan worden ingediend, mag van de aanvrager verwacht worden dat deze de premiewaardigheid van het perceel alsnog aannemelijk maakt.
De aanvrager kan dit allereerst doen door gemotiveerd aan te voeren dat verweerder en/of GeoRas ten onrechte de conclusie hebben getrokken dat de beelden onvoldoende grondslag bieden om een perceel premiewaardig te achten. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als aanwijsbaar beelden van een verkeerd perceel bestudeerd zijn of als de beelden verkeerd geïnterpreteerd zijn en wel degelijk uitwijzen dat sprake is geweest van een gebruik anders dan als bedoeld in artikel 7.
De aanvrager kan de premiewaardigheid van een perceel voorts aannemelijk maken door feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het perceel in een of meer referentiejaren niet alleen als grasland in gebruik is geweest. Dat zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien een stuk wordt overgelegd waaruit blijkt dat op het perceel in één van de referentiejaren een akkerbouwgewas is geteeld, zeker als dit gebruik in overeenstemming met de beelden kan worden gebracht. Volgens vaste jurisprudentie van het College kan daarbij geen vorm van bewijs op voorhand worden uitgesloten en dient bij de waardering van het aangebrachte bewijs rekening gehouden te worden met het feit, dat het tijdsverloop na de periode van 1987 tot en met 1991 de mogelijkheid van bewijslevering ongunstig beïnvloedt. Het bewijs van een ander gebruik dan uit de satellietbeelden wordt afgeleid, kan in beginsel alleen per perceel geleverd worden.
Uitgangspunt bij de beoordeling is in beide gevallen dat het niet aan verweerder is overtuigend te bewijzen dat een perceel niet premiewaardig is, maar aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat een voor subsidie opgegeven perceel premiewaardig is. Het is immers de verantwoordelijkheid van de aanvrager te onderbouwen dat hij voor de door hem aangevraagde subsidie in aanmerking komt, zodat van hem bewijs ter zake mag worden gevraagd. Verweerder neemt dan ook op goede gronden het standpunt in dat hij na controle geen steun mag verstrekken als er niet van kan worden uitgegaan dat het daarvoor in aanmerking gebrachte perceel aan de voorwaarden voldoet.
5.2 Naar het oordeel van het College is appellante er niet in geslaagd alsnog aannemelijk te maken dat de in geding zijnde percelen (6, 7, 9 en 10) in een of meer referentiejaren anders dan als grasland in gebruik zijn geweest.
Op grond van de bevindingen en conclusies van de deskundige van Water Watch kan niet de conclusie worden getrokken dat de satellietbeelden van de betrokken percelen door GeoRas en in navolging van GeoRas door verweerder, verkeerd zijn geïnterpreteerd. Het College neemt daarbij in aanmerking dat de deskundige van Water Watch aan de door hem bestudeerde satellietbeelden slechts voorzichtige conclusies verbindt die een andersluidende interpretatie van de beelden - zoals gegeven door de deskundige van GeoRas - niet uitsluiten. Daarbij komt dat in dezelfde rapportages van Water Watch met betrekking tot enkele van de hier in geding zijnde percelen ook conclusies zijn getrokken die de interpretatie van de deskundige van GeoRas juist ondersteunen. Zo is met betrekking tot de percelen 9 en 10 onder meer gesteld dat de kleuren kunnen duiden op grasland of afgestorven aardappelen en dat de meest logische conclusie is dat beide percelen grasland zijn geweest.Voorts neemt het College in aanmerking dat de deskundige van GeoRas genoegzaam en gespecificeerd heeft aangegeven op welke onderdelen en op grond waarvan de interpretaties en de conclusies van de deskundige van Water Watch niet kunnen worden gevolgd. Het College ziet dan ook geen aanleiding aan de interpretatie van de satellietbeelden door de deskundige van GeoRas te twijfelen.
Ook verder heeft appellant niet voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de betrokken percelen in de referentieperiode anders dan als grasland in gebruik zijn geweest. De in dat kader door appellant overgelegde facturen van het loonbedrijf D, de gegevens van de landbouwtellingen, de verslagen van het ruwvoerderonderzoek, de verklaringen van de heren C en E, het kaartmateriaal en het bouwplan leveren onvoldoende bewijs van een ander gebruik van de percelen dan uit de satellietbeelden wordt afgeleid. Van dit bewijsmateriaal kan – zo is het College van oordeel – immers niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld op welke specifieke percelen het betrekking heeft.
5.3 In de loop van de procedure heeft appellant ook nog aangevoerd dat hij in verband met de ruilverkaveling Laren percelen akkerland had kunnen vervangen door andere percelen ( het zogenoemde schuiven met de definitie akkerland).
Deze grief kan reeds niet slagen omdat appellant niet vóór 1 december 2003 de ingevolge artikel 4, derde lid, onder d van de Regeling vereiste schriftelijke toestemming heeft aangevraagd.
5.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.