6. De beoordeling van het geschil
6.1 Verweerder heeft betoogd dat twee beroepsgronden - het ontbreken van een verwijzing naar de looncomponent en het ontbreken van een verplichting om inzage te geven in de materiaalkosten - in verband met het bepaalde in artikel 6:13 Awb buiten beschouwing dienen te worden gelaten, nu appellanten deze gronden pas in beroep naar voren hebben gebracht. Het College overweegt dienaangaande als volgt.
Uit artikel 6:13 Awb vloeit voort dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waarover hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij het niet naar voren brengen van een zienswijze hem redelijkerwijs niet kan worden verweten. In het voorliggende geval omvat het bestreden besluit de wijziging van één artikel (artikel 2.1.7) van de TarievenCode en zijn hierin geen afzonderlijke besluitonderdelen te onderscheiden, zodat appellanten, die beiden een zienswijze hebben ingediend, het bepaalde in artikel 6:13 Awb niet kan worden tegengeworpen. Er bestaat dan ook geen aanleiding de beroepen van appellanten op deze grond niet-ontvankelijk te verklaren.
6.2 Ten aanzien van de beroepsgrond dat in artikel 2.1.7 TarievenCode een verwijzing naar een looncomponent ontbreekt, overweegt het College als volgt.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting wordt met de wijziging van artikel 2.1.7 TarievenCode tegemoet gekomen aan de wens van representatieve organisaties van netgebruikers om dit artikel zo aan te passen dat daarin wordt aangegeven welke kosten bepalend zijn voor de vergoeding die tussen netbeheerder en de afnemer wordt overeengekomen voor de door de netbeheerder uit te voeren werkzaamheden. Verweerder is van oordeel dat zulks in overeenstemming is met de belangen neergelegd in artikel 36 van de Wet, waaronder met name het belang van de bevordering van het doelmatig handelen van afnemers en het belang van een goede kwaliteit van de dienstverlening van de netbeheerders. Dit heeft erin geresulteerd dat de redactie van artikel 2.1.7 TarievenCode zo is aangepast dat de hoogte van de vergoeding in verband wordt gebracht met de door de netbeheerder verrichte werkzaamheden en de gemaakte kosten, welke naar daadwerkelijk bestede uren worden gespecificeerd. Dit betekent dat voor de hoogte van de overeen te komen vergoeding het uurtarief mede bepalend is. Gelet op de ook door verweerder bij de formulering van artikel 2.1.7 nagestreefde transparantie en in aanmerking genomen dat de looncomponent van wezenlijk belang is voor het inzicht in en de bepaling van de hoogte van de vergoeding acht het College de overweging van verweerder, om desondanks niet te voorzien in een uitdrukkelijke verplichting tot specificatie van de loonkosten van de per taak bestede uren, ontoereikend. In zoverre schiet de motivering van het bestreden besluit als neergelegd in de randnummers 33 en 34 naar het oordeel van het College tekort. Verweerder dient in een nieuw besluit in een op dit punt aangepaste redactie van artikel 2.1.7 TarievenCode te voorzien.
6.3 Voor het opnemen van een verwijzing naar materiaalkosten in artikel 2.1.7 TarievenCode bestaat naar het oordeel van het College geen grond. Dat materiaalkosten wellicht te verwachten zijn bij de door appellanten genoemde - en in artikel 2.3.4.11 Netcode neergelegde - werkzaamheden als het verhelpen van storingen en het herstellen van gebreken leidt niet tot een ander oordeel. Artikel 2.1.7 TarievenCode verwijst immers slechts naar de taken van de netbeheerder genoemd in artikel 2.3.4.2 Netcode en in dat artikel zijn geen taken vermeld waarbij materiaalkosten moeten worden gemaakt.
6.4 Niet in geschil is dat met de aanpassing van artikel 2.1.7 TarievenCode een vergoeding is beoogd, die is gebaseerd op taken en gespecificeerd naar uren, zodat sprake is van een kostengeorienteerd tarief, zoals verweerder in het verweerschrift heeft bevestigd. Nu de vergoeding is toegespitst op de bijbehorende kostenposten en deze in artikel 2.1.7 TarievenCode zijn genoemd, mist de grief van appellanten, dat de vergoeding niet is gebaseerd op onderliggende kosten, feitelijke grondslag.
6.5 Met de beroepsgrond dat in artikel 2.1.7 TarievenCode een verwijzing naar de in artikel 2.3.3A TarievenCode opgenomen standaardfactuur had moeten worden opgenomen, willen appellanten bereiken dat de netbeheerder wordt verplicht de looncomponent en materiaalkosten transparant te maken. Gelet op hetgeen in overweging 6.2 en 6.3 is overwogen ten aanzien van deze twee elementen behoeft deze beroepsgrond geen verdere bespreking.
6.6 Het College ziet geen grond voor het oordeel dat de verwijzing in artikel 2.1.7 TarievenCode naar artikel 2.3.4 Netcode in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Voor zover appellanten met de stelling dat deze verwijzing in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, betogen dat zij als gevolg van deze verwijzing achteraf geconfronteerd kunnen worden met een verandering in het takenpakket van de netbeheerder bij een openbare aanbesteding, overweegt het College dat appellanten tegen wijzigingen van de Netcode aparte rechtsmiddelen kunnen aanwenden. Met betrekking tot het betoog van appellanten dat de in paragraaf 2.3.4 Netcode omschreven taken van de netbeheerder te ruim zijn, overweegt het College dat een beoordeling van de omvang van de in die paragraaf omschreven taken thuishoort in de bezwaar- en eventueel beroepsprocedure tegen de wijziging van de Netcode. Een dergelijke beoordeling gaat de omvang van het onderhavige geding te buiten.
6.7 Ten aanzien van de afwijzing van de door appellanten gevraagde regeling voor een door de netbeheerder aan de afnemer te betalen vergoeding, overweegt het College dat het feit dat verweerder niet heeft voorzien in een dergelijke vergoeding niet maakt dat de vergoeding waarop artikel 2.1.7 TarievenCode wel betrekking heeft in strijd is met de Wet of de algemene beginselen van behoorlijke bestuur.
6.8 Ter zitting hebben appellanten er op gewezen dat artikel 2.1.6 TarievenCode bij besluit van 1 oktober 2008 is gewijzigd, waardoor volgens appellanten de in artikel 2.1.7. TarievenCode bedoelde vergoeding niet langer een wettelijke grondslag vindt in het in artikel 28 van de Wet geregelde aansluittarief.
Voor zover appellanten hiermee beogen op te komen tegen de wijziging van artikel 2.1.6 TarievenCode, valt dit buiten de omvang van het onderhavige geding. Van een besluit als bedoeld in artikel 6:18 Awb is geen sprake, zodat de onderhavige beroepen niet op grond van het bepaalde in artikel 6:19 Awb mede worden geacht te zijn gericht tegen het besluit van 1 oktober 2008.
Het betoog van appellanten dat de wijziging van artikel 2.1.6 TarievenCode gevolgen heeft voor de wettelijke grondslag van artikel 2.1.7, kan, wat hier ook van zij, niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit op deze grond, reeds omdat de wijziging van artikel 2.1.6 dateert van na het bestreden besluit.
6.9 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepen gegrond dienen te worden verklaard en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 Awb. Het College ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht ( beroepschrift 1 punt, bijwonen zitting 1 punt, wegingsfactor 1,5 voor twee samenhangende zaken in de categorie "zwaar", bij een waarde van € 322,-- per punt) berekend op € 966,-- voor de appellanten tezamen.