ECLI:NL:CBB:2010:BL8527

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/105
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar subsidieverlening aan derde

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 maart 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen Flowersonline B.V. en het Productschap Tuinbouw. Appellante, Flowersonline B.V., heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, het Productschap Tuinbouw, dat het bezwaar van appellante tegen een subsidieverlening aan Stichting Florecom niet-ontvankelijk heeft verklaard. De subsidieverlening betrof een project gericht op de digitalisering van informatiestromen in de sierteeltsector. Appellante stelde dat zij als concurrent van Florecom belanghebbende was bij het subsidiebesluit, omdat de subsidie zou bijdragen aan de modernisering van de elektronische handelssystemen van directe concurrenten. Het College heeft echter geoordeeld dat appellante niet kan worden aangemerkt als belanghebbende, omdat zij niet kan aantonen dat zij een vergelijkbaar product of dienst aanbiedt op dezelfde markt als Florecom. De uitspraak benadrukt dat voor de status van belanghebbende vereist is dat er een directe betrokkenheid bij het besluit is, wat in dit geval niet is aangetoond. Het College heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/105 18 maart 2010
6000
Uitspraak in de zaak van:
Flowersonline B.V., te Oudkarspel, appellante,
gemachtigde: drs. G. van Malkenhorst, werkzaam bij Bakkerberaad, te Utrecht,
tegen
Productschap Tuinbouw, verweerder,
gemachtigde: mr. C.J.A. Groenewoud, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 16 januari 2008 [toevoeging College: bedoeld is 2009], bij het College binnengekomen op 19 januari 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 9 december 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder het door appellante bij brief van 2 april 2008 ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen een primair besluit van 25 maart 2008, waarbij verweerder aan Stichting Florecom subsidie heeft verleend.
Bij brief van 18 februari 2009 heeft appellante de gronden van het beroep ingediend.
Bij brief van 21 april 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 19 januari 2010 heeft appellante nadere stukken ingediend.
Op 4 februari 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Namens appellante is daarbij verschenen de gemachtigde, alsmede mr. G.P. van Malkenhorst en A, directeur van appellante. Namens verweerder is verschenen de gemachtigde, bijgestaan door B, werkzaam bij verweerder.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 4 februari 2008 heeft Stichting Florecom te Aalsmeer (hierna: Florecom) namens bloemenveiling FloraHolland, Vereniging voor Groothandelaren in Bloemkwekerijproducten (VGB) en Hoofdbedrijfschap Agrarische Groothandel (HBAG) bij verweerder een subsidieaanvraag ingediend voor het projectplan ‘Sierteelt Internationaal Digitaal’, dat tot doel heeft standaardisatie van het elektronisch berichtenverkeer in de nationale sierteeltsector te realiseren, daarvoor internationale acceptatie te verkrijgen en aldus de nationale en internationale
E-business in bloemkwekerijproducten te bevorderen.
- Bij besluit van 25 maart 2008 heeft verweerder aan Florecom de gevraagde subsidie verleend ten bedrage van maximaal € 310.033,--. De totale projectkosten bedragen € 465.050,--, waarin verweerder voor tweederde deel bijdraagt en FloraHolland, VGB en HBAG samen eenderde deel voor hun rekening nemen. De directies van laatstgenoemden vormen tevens het bestuur van Florecom.
- Bij brief van 2 april 2008 heeft appellante bij verweerder tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
- Na uitwisseling van nadere stukken en nadat appellante bij brief van 17 oktober 2008 te kennen had gegeven af te zien van haar recht om op het bezwaar te worden gehoord, heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellante niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het besluit tot subsidieverlening aan Florecom. Appellante heeft, voorzover verweerder kan nagaan, haar web-based marktplaats “Flowersonline” pas opgezet na de subsidietoezegging aan Florecom, zodat zij niet de kwaliteit van belanghebbende bezit ten tijde van het subsidiebesluit. Appellante heeft bovendien niet aangetoond dat zij is te beschouwen als concurrent van Florecom, aangezien niet is gebleken dat de activiteiten van Florecom en appellante in belangrijke mate overeenkomen en dat door de subsidieverlening aan Florecom concurrentienadeel voor appellante ontstaat. Ook is er geen zicht op of partijen actief zijn op dezelfde geografische markt, omdat appellante, ondanks verzoeken daartoe, geen beeld schetst van haar feitelijke werkzaamheden. Nu appellante geen concurrent is van de subsidie ontvanger voldoet appellante niet aan het vereiste van belanghebbendheid als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
4. Het standpunt van appellante
Appellante voert in beroep aan dat verweerder met de subsidie aan Florecom bijdraagt aan de uitvoering van een viertal met het project samenhangende ‘pilot-projecten’, waarmee de modernisering van de electronische handelssystemen van directe concurrenten van appellante, waaronder de marktplaats ‘Growersonline’ (hierna: Growersonline) en de electronische bloemenveiling ‘Tele Flower Auction’ (hierna: TFA), wordt gefaciliteerd. Appellante stelt dat FloraHolland, één van de partijen achter Florecom, vrijwel een monopoliepositie heeft op de markt voor de veiling van bloemproducten en subsidiegelden naar zich toe weet te trekken, terwijl appellante als nieuwe, kleine veilingpartij achterblijft. Appellante onderhoudt sedert 2006 een web-based marktplaats voor de handel in bloemen en is van mening dat de subsidie een concurrentievervalsend effect heeft, doordat genoemde concurrenten Growersonline en TFA hun elektronische handelsplaats gesubsidieerd kunnen inrichten, terwijl appellante haar investeringen al heeft gedaan en niet van de resultaten van het gesubsidieerde project kan profiteren. Zowel appellante als de met subsidie bevoordeelde platforms richten zich tot de deelnemers aan de nationale en internationale handel in bloemen. Allen zijn werkzaam in dezelfde geografische markt en zijn elkaars concurrent in het segment van de opkomende elektronische handelsplaatsen voor bloemkwekerijproducten.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 In geschil is of appellante kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Volgens vaste jurisprudentie, zoals deze onder meer blijkt uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van 28 oktober 2008 (AWB 08/561 en 08/563, LJN BG1734) en de uitspraak van het College van 1 september 2009 (AWB 08/238, LJN BJ8176), zijn concurrenten in die hoedanigheid als belanghebbende aan te merken bij een besluit gericht tot een andere onderneming, wanneer zij (gedeeltelijk) op dezelfde markt opereren als de begunstigde van dat besluit. Daartoe is onder meer vereist dat zij een soortgelijk, concurrerend product of dienst op dezelfde markt brengen.
5.2 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is met het besluit tot subsidieverlening aan Florecom beoogd bij te dragen aan de digitalisering van informatiestromen, waartoe berichtstandaarden op basis van XML-technologie worden ontwikkeld met behulp waarvan computersystemen van alle partijen in de sierteeltketen met elkaar kunnen communiceren en de afhandeling van orders, logistiek en administratie wordt vergemakkelijkt. De aldus ontwikkelde standaard voor berichtenverkeer wordt aangemeld bij internationale standaardisatieorganisaties, met als doel aansluiting te vinden op internationale standaarden. Eén van de beoogde projectresultaten is de implementatie van voorbeeldprojecten (pilots) in de praktijk, waarbij de standaarden ontwikkeld voor elektronische importberichten, aanbodsberichten, ordersystematiek en logistieke berichten tussen handelspartners (waaronder Growersonline en TFA) worden getoetst op praktische haalbaarheid. Uiteindelijk worden de berichtstandaarden gepubliceerd en kunnen softwareleveranciers deze in hun software implementeren en kunnen gebruikers deze ten behoeve van hun elektronische handelstransacties toepassen.
5.3 Blijkens het overgelegde uittreksel uit het handelsregister is appellante opgericht op 8 juni 2004 en heeft zij volgens de statutenwijziging van 20 augustus 2007 onder de huidige naam als voornaamste activiteit de wereldwijde bemiddeling tussen telers en kopers van bomen-, bloemen- en plantenproducten. Appellante verricht deze bemiddeling
– naar het College aanneemt sedert 4 juni 2007, de datum van de aanvraag van het webdomein – via haar web-based marktplaats, waar kopers en verkopers van bloemkwekerijproducten transacties met elkaar kunnen afsluiten. Voor deze dienst brengt appellante maandelijks een bedrag in rekening bij de bij haar ingeschreven gebruikers van de marktplaats.
5.4 Uit de hiervoor weergegeven omschrijving van beider werkzaamheden leidt het College af dat appellante en Florecom in de sierteeltsector van elkaar verschillende activiteiten ontplooien en een niet vergelijkbaar product leveren. Waar Florecom aan de basis staat van de digitalisering van bedrijfsprocessen met de ontwikkeling van standaarden voor het elektronische berichtenverkeer, is appellante verderop in de handelsketen actief als dienstverlener die een web-shop voor bloemkwekerijproducten exploiteert, kennelijk met gebruikmaking van zelf ontwikkelde software. De dienst die Florecom uiteindelijk levert is de distributie van berichtstandaarden onder de bedrijven werkzaam in de sierteeltsector. Ook appellante kan, zo zij dat wenst, deze berichtstandaarden downloaden en daarvan bij de exploitatie van haar elektronische handelssysteem gebruikmaken. Voorzover zij voor de verkrijging ervan moet betalen of ander nadeel ondervindt, in die zin dat zij haar source codes moet aanpassen, bevindt zij zich in dezelfde positie als alle andere web-shop eigenaren die op de door Florecom ontwikkelde sierteeltstandaarden overschakelen en is dit geen nadeel dat voortvloeit uit een met haar bedrijfsactiviteit concurrerend aanbod.
5.5 Voorzover appellante heeft betoogd dat concurrerende marktplaatsen als Growersonline en TFA als gevolg van het onderhavige subsidiebesluit tegen aanzienlijk lagere kosten dan appellante hun dienst in de markt kunnen zetten, omdat zij de berichtstandaarden via de pilot-projecten gratis hebben kunnen implementeren en appellante aldus met een concurrerend aanbod wordt geconfronteerd, stuit dit betoog reeds af op de vaststelling dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de betrokkenheid van Growersonline en TFA bij de pilot-projecten verder reikt dan de uitvoering van een haalbaarheidsonderzoek, zoals dat in het projectplan ‘Sierteel Internationaal Digitaal’ is omschreven. Het College heeft geen aanknopingspunt kunnen vinden voor de juistheid van de stelling van appellante dat in wezen anderen dan Florecom de subsidie ontvangende partij zijn.
Nu de subsidieverlening aan Florecom is gericht op een niet met de bedrijfsactiviteit van appellante concurrerend product wordt appellante door het besluit tot subsidieverlening aan Florecom in zoverre niet rechtstreeks in haar belang getroffen.
5.6 De slotsom van het voorgaande is dat appellante geen belanghebbende bij het besluit tot subsidieverlening is in de zin van artikel 1:2 Awb, zodat verweerder het daartegen gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is derhalve ongegrond.
5.7 Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 Awb ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. F. Stuurop, mr. M. van Duuren en mr. E. Dijt, in tegenwoordigheid van mr. J.M.M. Bancken als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2010.
w.g. F. Stuurop w.g. J.M.M. Bancken