ECLI:NL:CBB:2010:BM3165

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/782
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtklacht tegen registeraccountant wegens tekortkomingen in controle van jaarrekeningen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan op een tuchtklacht van A, een notaris, tegen C, een registeraccountant. De klacht betreft tekortkomingen in de controle van de jaarrekeningen van Notarispraktijk A B.V. en Stichting Notarispraktijk A, waarbij onbevoegde geldopnamen op de derdengeldenrekening zouden zijn gedaan door een medewerker van het notariskantoor. De Raad van Tucht te Amsterdam had de klacht eerder ongegrond verklaard, onder andere op basis van het tijdsverloop tussen de gebeurtenissen en het indienen van de klacht. De klacht was ingediend op 26 november 2007, terwijl de feiten zich in 1996 hadden voorgedaan. Het College oordeelde dat de klacht niet inhoudelijk beoordeeld kon worden vanwege de overschrijding van de bewaartermijn van zeven jaar, zoals vastgelegd in de Gedrags- en Beroepsregels Registeraccountants. Het College benadrukte dat de notaris de primaire verantwoordelijkheid heeft voor het rechtmatig gebruik van de derdengeldenrekening en dat de accountant niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het niet ontdekken van onbevoegde opnamen, vooral gezien het tijdsverloop. De klacht werd uiteindelijk verworpen, en het College bevestigde de beslissing van de Raad van Tucht, maar op andere gronden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/782 13 april 2010
20010 Wet op de Registeraccountants
Raad van tucht Amsterdam
Uitspraak in de zaak van:
mr. A, te B, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te Amsterdam (hierna: raad van tucht), gewezen op 9 september 2008, met kenmerk R626.
1. De procedure
Bij brief, verzonden op 9 september 2008, heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van evenvermelde beslissing, gegeven op een klacht van 26 november 2007, door appellant ingediend tegen C RA te D (hierna: betrokkene).
Bij een op 20 oktober 2008 ingediend beroepschrift heeft appellant tegen die beslissing beroep bij het College ingesteld.
De raad van tucht heeft bij brief van 23 oktober 2008 de stukken als bedoeld in artikel 53 van de Wet op de Registeraccountants (hierna: Wet RA) doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brief van 21 november 2008 heeft betrokkene zijn reactie op het beroepschrift aan het College doen toekomen.
Bij brief van 13 december 2008 heeft appellant een repliek ingediend en enige stukken toegezonden. Vervolgens heeft appellant bij brieven van 6 januari 2009, 16 februari 2009, 16 april 2009 en 13 oktober 2009 stukken toegezonden.
Bij brief van 14 januari 2009 heeft betrokkene een dupliek ingediend. Bij brieven van 15 mei 2009 en 20 november 2009 heeft betrokkene gereageerd op de brieven van appellant.
Op 7 januari 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellant is in persoon verschenen. Betrokkene is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door E RA te F.
2. De beslissing van de raad van tucht
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klacht van appellant in alle onderdelen ongegrond verklaard.
Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
3. De beoordeling van het beroep
3.1 Betrokkene heeft zich in de procedure bij de raad van tucht op het standpunt gesteld dat de klacht dient te worden afgewezen op grond van het tijdsverloop tussen de gebeurtenissen waarop de klacht betrekking heeft en het indienen van de klacht. Dit verweer is door de raad van tucht verworpen, omdat betrokkene daarbij in het licht van de daarna volgende overwegingen van de raad van tucht geen belang had. Vervolgens is de klacht op inhoudelijke gronden ongegrond verklaard.
In zijn brief van 20 november 2009 heeft betrokkene zich opnieuw op het standpunt gesteld dat hij primair van mening is dat de klacht buiten behandeling had moeten blijven, omdat sprake is van een dusdanig lang tijdsverloop dat hij op een onredelijke wijze in zijn verdediging wordt geschaad. Ten aanzien van dit verweer overweegt het College als volgt.
3.2 Uit vaste jurisprudentie van het College volgt dat inhoudelijke beoordeling van een tuchtklacht die na het verstrijken van de in artikel 19 van de Gedrags- en Beroepsregels Registeraccountants 1994 (hierna: GBR-1994) neergelegde bewaartermijn van 7 jaar wordt ingediend, in beginsel achterwege moet blijven, omdat de verantwoordingsplicht die ten grondslag ligt aan de bewaartermijn door het verstrijken ervan niet langer voortduurt en deze termijn allerminst als onredelijk kort kan worden aangemerkt (zie onder meer de uitspraak van het College van 7 juli 2009, AWB 08/40, LJN: BJ2426, en de uitspraken van 24 juni 2004, AWB03/700 en 03/701, LJN: AP5962 en AP6223). Een accountant hoeft derhalve na het verstrijken van de bewaartermijn in beginsel geen rekening meer te houden met de mogelijke indiening van een tuchtklacht. Niet alleen het verdedigingsbeginsel, maar ook het rechtszekerheidsbeginsel staat dan in de weg aan inhoudelijke beoordeling van de ingediende klacht.
Zoals het College heeft overwogen in deze uitspraken, kan het vorenstaande uitzondering lijden in geval van een gedraging die een zeer ernstige inbreuk vormt op de eer van de stand der accountants, in het bijzonder indien deze welbewust verborgen wordt gehouden.
3.3 In het onderhavige geval is sprake van een ruime overschrijding van de bewaartermijn van 7 jaar. De klacht houdt in dat betrokkene is tekortgeschoten in zijn controle van de jaarrekeningen van Notarispraktijk A B.V. te D en van Stichting Notarispraktijk A (hierna: de Stichting). Meer in het bijzonder betreft het een derdengeldenrekening van de Stichting, waarvan in 1996 onbevoegd geldopnamen (leningen) hebben plaatsgevonden door een medewerker van het notariskantoor. Appellant verwijt betrokkene dat hij de onbevoegde opnamen niet heeft ontdekt bij het samenstellen van de jaarrekening van de Stichting, waardoor bepaalde vorderingen niet of op onjuiste wijze zijn verwerkt in de jaarrekening over 1996 (en over de daaropvolgende jaren waarin dit zou hebben doorgewerkt). De samenstellingsverklaring bij de jaarrekening over 1996 is op 13 maart 1997 afgegeven. Appellant heeft betrokkene bij brief van 10 oktober 2006 aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade. Bij brief van 23 februari 2007 heeft appellant aangekondigd dat hij overweegt een tuchtklacht tegen betrokkene in te dienen. Op 26 november 2007 heeft appellant de klacht ingediend.
Het College is van oordeel dat uit vorenstaande data volgt dat van inhoudelijke beoordeling van de klacht moet worden afgezien, omdat tussen het handelen waar de klacht op ziet en het indienen van de klacht een periode van circa 10 jaar is verstreken, terwijl niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die ertoe moeten leiden dat, ondanks het tijdsverloop, toch een inhoudelijke beoordeling dient plaats te vinden. Weliswaar is gebleken dat appellant pas in 2004, door een claim van zijn ambtsopvolger, bekend is geworden met de onbevoegde opnamen van de derdengeldenrekening, doch het College is van oordeel dat een notaris de primaire verantwoordelijkheid heeft voor het rechtmatig gebruik van een derdengeldenrekening en in dat verband afdoende maatregelen dient te nemen om ervoor te zorgen dat onjuiste en/of onrechtmatige transacties tijdig kunnen worden ontdekt.
Tenslotte overweegt het College dat niet is gebleken dat de gestelde nalatigheid van betrokkene een zodanig ernstige inbreuk op de eer van de stand der registeraccountants zou opleveren, dat deze ondanks het verstrijken van de bewaartermijn, inhoudelijk beoordeeld zou dienen te worden.
3.4 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht buiten behandeling had moeten blijven. Dit betekent dat de raad van tucht de klacht terecht, zij het op andere gronden, ongegrond heeft verklaard. De grieven van appellant tegen de ongegrondverklaring van de klacht slagen derhalve niet. Dit leidt tot de slotsom dat het beroep dient te worden verworpen.
3.5 De hierna te vermelden beslissing op het beroep berust op titel II van de Wet RA, zoals deze luidde tot 1 mei 2009.
4. De beslissing
Het College verwerpt het beroep.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, mr. E. Dijt en mr. M.M. Smorenburg, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Bannink, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 april 2010.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. L.C. Bannink
R a a d van T u c h t
voor Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten
te Amsterdam
BESLISSING van 9 september 2008 in de zaak met nummer R 626 van
A,
wonende te B,
K L A G E R,
t e g e n
C,
registeraccountant,
kantoorhoudende te D,
B E T R O K K E N E.
1. Het verloop van de procedure
1.1 De Raad van Tucht heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:
(a) het klaagschrift van 26 november 2007, met bijlagen;
(b) het verweerschrift van 23 januari 2008.
1.2 De Raad van Tucht heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 18 maart 2008, waar aanwezig waren - aan de zijde van klager - A in persoon en - aan de zijde van betrokkene - C RA in persoon, tot bijstand vergezeld van D RA , verbonden aan E B.V. te F.
1.3 Partijen hebben bij gelegenheid van voormelde zitting hun standpunten toegelicht - klager mede aan de hand van een door hem aan de Raad van Tucht overgelegde en voorgedragen pleitnota - en hebben geantwoord op vragen van de Raad van Tucht.
1.4 De inhoud van de voormelde gedingstukken, geldt als hier ingevoegd.
2. Beoordeling van een verweer van betrokkene
2.1 Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat de klacht dient te worden afgewezen op grond van het tijdsverloop tussen de gebeurtenissen waarop de klacht betrekking heeft en het indienen van de klacht.
2.2 De Raad van Tucht verwerpt dit verweer, omdat betrokkene daarbij in het licht van het hiernavolgende geen belang heeft.
3. De vaststaande feiten
3.1 Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Raad van Tucht het volgende vast.
3.2 Betrokkene is als registeraccountant, werkzaam bij G te D, verantwoordelijk geweest voor de bij de jaarrekening van Notarispraktijk A B.V. te D over 1996 afgegeven beoordelingsverklaring en voor de over datzelfde jaar afgegeven samenstellingsverklaring bij de jaarrekening van Stichting Notarispraktijk A, waarin de rekening met derdengelden was ondergebracht.
3.3 In 1996 is op de derdengeldenrekening van Stichting Notariskantoor A in verband met een grondtransactie een bedrag van NLG 134.982 bijgeschreven, bestemd voor H. In datzelfde jaar is per saldo NLG 125.000 van het tegoed van H afgeboekt met als omschrijving "I". I was destijds een medewerker van het notariskantoor van klager. I heeft voor een bedrag van NLG 83.000 schuldbekentenissen dan wel kwitanties opgemaakt en ondertekend. H heeft de opvolger van klager, aan wie klager in 1999 zijn notarispraktijk heeft overgedragen, in rechte betrokken, die op zijn beurt klager aansprakelijk heeft gesteld voor het ontbrekende deel van de gelden van H.
4. De klacht
De klacht houdt kort samengevat in dat betrokkene tekort is geschoten in zijn controle van de jaarrekeningen van de praktijkvennootschap en van Stichting Notarispraktijk A.
5. De gronden van de beslissing
5.1 Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Raad van Tucht als volgt.
5.2 Voor de beoordeling van de klacht is het van belang onderscheid te maken tussen door betrokkene, althans onder zijn verantwoordelijkheid, verrichte controlewerkzaamheden en samenstellingswerkzaamheden. Een beoordelingsopdracht had betrokkene enkel ten aanzien van de praktijkvennootschap. Ten aanzien van Stichting Notariskantoor A had betrokkene een samenstellingsopdracht. Zoals ook in de desbetreffende samenstellingsverklaring expliciet is opgemerkt berust de verantwoordelijkheid voor de juistheid en de volledigheid van de aangeleverde gegevens bij de opdrachtgever, in dit geval dus bij klager.
5.3 Van betrokkene kon in het licht van de aard van de hem verleende opdracht en in aanmerking genomen dat - zoals door betrokkene is gesteld en door klager niet is weersproken - dagelijks verscheidene boekingen werden gedaan betreffende de rekening met derdengelden waarop ultimo 1996 volgens betrokkene een bedrag van NLG 4.766.000 stond, in redelijkheid niet worden gevergd dat hij afzonderlijk aandacht zou besteden aan de individuele transactie(s) betreffende het tegoed van H. Daarbij verdient ten overvloede nog opmerking dat de Raad van Tucht betrokkene volgt in zijn verweer dat zelfs indien hij dat wel zou hebben gedaan en op het desbetreffende bankafschrift de boeking met de omschrijving "I" of "lening I" gezien zou hebben, zulks betrokkene geen aanleiding behoefde te geven daarover met klager contact op te nemen, daar kennisneming van die boeking op zichzelf voor betrokkene geen aanleiding hoefde te vormde te veronderstellen dat daarmee iets ongebruikelijks of onoirbaars aan de hand was.
5.4 Ten slotte verdient nog opmerking dat voor zover klager een beroep heeft willen doen op de samenhang tussen de financiën van de praktijkvennootschap en Stichting Notariskantoor A en daaraan de conclusie heeft willen verbinden dat van betrokkene een hogere graad van controle mocht worden verwacht ten aanzien van Stichting Notariskantoor A, dit beroep niet opgaat, reeds omdat daarmee de onderscheiden aard en strekking van de verschillende opdrachten - met het daaraan verbonden noodzakelijke werkzaamheden en kosten - die zijn gegeven ten aanzien van de jaarrekening van de praktijkvennootschap en van Stichting Notariskantoor A, wordt miskend.
5.5 Uit het vorenstaande vloeit voort dat de klacht faalt, zowel voor zover deze betrekking heeft op de jaarrekeningen over 1996, als over de daaropvolgende jaren waarin "de fout" volgens klager zou hebben doorgewerkt. Mitsdien dient te worden beslist als volgt.
6. De beslissing
De Raad van Tucht:
verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.H.M. Willems, voorzitter, Tsj. Hotsma RA en J.W. Schallenberg RA, leden, in aanwezigheid van mr. R. Kuiper, adjunct-secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van de Raad van Tucht van 9 september 2008.
_________ __________
secretaris voorzitter