5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het verzoek van appellante betreft de verruiming van haar openingstijden, in die zin dat gevraagd wordt de winkel ook geopend te mogen hebben op werkdagen en zondagen tussen 22.00 uur en 24.00 uur.
Het verzoek voor zover betrekking hebbend op de werkdagen moet beoordeeld worden aan de hand van artikel 7 van de Wet en artikel 9 van de Verordening. Voor zover het verzoek betrekking heeft op de zondagen moet het beoordeeld worden aan de hand van artikel 3, vierde lid, van de Wet en artikel 6 van de Verordening. Dit laatste heeft verweerder niet gedaan. Verweerder heeft het gehele verzoek - dus ook voor zover het de openstelling op zondag betreft - getoetst aan artikel 7 van de Wet en artikel 9 van de Verordening, welke artikelen slechts zien op de ontheffing voor een verruimde openstelling op werkdagen. Dat betekent dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Het College zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
5.2 In artikel 3, vierde lid, van de Wet wordt de mogelijkheid gecreëerd burgemeester en wethouders de bevoegdheid te geven een ontheffing te verlenen van het verbod tot openstelling op zon- en feestdagen voor zover het een winkel betreft die op zon- en feestdagen tussen 0.00 uur en 16.00 uur gesloten is en waar uitsluitend of hoofdzakelijk eet- en drinkwaren plegen te worden verkocht. Deze bevoegdheid is verweerders gegeven in artikel 6 van de Verordening.
Uit de tekst van artikel 3, vierde lid van de Wet - en ook die van artikel 6 van de Verordening - volgt dat het feitelijk gesloten zijn van de winkel op zondagen tussen 0.00 en 16.00 uur een vereiste is waaraan moet worden voldaan om een ontheffing te kunnen verlenen van het verbod om op zondag open te zijn.
Aan dit vereiste is in de situatie van appellante niet voldaan. Dat betekent dat verweerders de gevraagde ontheffing voor de zondagopenstelling niet konden verlenen.
5.3 Met betrekking tot de weigering van de verruiming van de openingstijden op werkdagen overweegt het College het volgende.
Ingevolge artikel 7 van de Wet en artikel 9 van de Verordening komt verweerders discretionaire bevoegdheid toe bij het besluit omtrent de ontheffing voor een openstelling op werkdagen tussen 22.00 uur en 00.00 uur. Weliswaar worden in het derde lid van artikel 9 van de Verordening gronden voor een weigering van de ontheffing genoemd, maar dit betreft geen limitatieve opsomming. Er kunnen zich dus ook andere omstandigheden voordoen die grond kunnen vormen voor een weigering van de ontheffing.
In het door appellante aangevoerde ziet het College geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid tot weigering van de ontheffing voor de verruiming van de openingstijden op werkdagen hebben kunnen besluiten. Daarbij neemt het College het volgende in aanmerking. Op het moment dat appellante haar verzoek om ontheffing deed, hadden verweerders bij wijze van proef een ontheffing voor een openstelling tot 00.00 uur aan een andere winkel in dezelfde straat verleend. Verweerders vonden het niet wenselijk om tijdens die proef aan andere winkels een ontheffing te verlenen. Eerst wilden zij duidelijkheid hebben over de gevolgen van de verruimde openstelling voor het woon- en leefklimaat in deze straat alvorens zij zouden besluiten tot het verlenen van meer ontheffingen voor een verruiming van de openingstijden. Niet valt in te zien dat verweerders hiertoe niet in redelijkheid hebben kunnen besluiten. Dat appellante naar eigen zeggen in een behoefte voorziet en er volgens haar geen sprake is van overlast tijdens de openstelling van de winkel van appellante leidt niet tot een andere conclusie.
De grief dat verweerders in het onderhavige geval ten onrechte zijn vooruitgelopen op toekomstig beleid bij de weigering van de gevraagde ontheffing, treft geen doel. Uit het bestreden besluit blijkt immers dat de overweging over (de inhoud van) het beleid is opgenomen als een overweging ten overvloede voor het geval appellante een nieuw verzoek om ontheffing gaat indienen. Anders dan appellante veronderstelt, is de instandhouding van de weigering appellante een ontheffing te verlenen dus niet gebaseerd op het nieuwe beleid.
5.4 Het College zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Gelet op hetgeen in paragraaf 5.2 en 5.3 is overwogen, bestaat er aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
Op grond van artikel 8:75 Awb zal het College verweerders veroordelen in de kosten die appellante in verband met deze procedure heeft moeten maken. Deze worden bepaald op € 644,= (1 punt voor het opstellen van een beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting; wegingsfactor 1, ad € 322,= per punt).