ECLI:NL:CBB:2010:BO4087

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1331
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing bedrijfstoeslag op grond van GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarin zijn aanvraag voor bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 werd afgewezen. De procedure begon met een brief van appellant op 28 oktober 2009, waarin hij bezwaar maakte tegen een eerder besluit van 23 september 2009. Dit besluit betrof de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2008, waarbij verweerder had geoordeeld dat appellant geen tijdige aanvraag had ingediend en dat er geen sprake was van overmacht.

De kern van het geschil draait om de vraag of appellant zijn aanvraag voor de bedrijfstoeslag tijdig heeft ingediend en of er sprake was van een kennelijke fout in zijn verzamelaanvraag. Appellant had in 2008 grond gehuurd met toeslagrechten, maar in zijn Gecombineerde opgave had hij niet aangegeven dat hij aanspraak wilde maken op uitbetaling van deze rechten. Verweerder stelde dat de aanvraag te laat was ingediend, aangezien deze pas op 30 maart 2009 was ontvangen, meer dan 25 dagen na de deadline van 9 juni 2008.

Appellant voerde aan dat hij pas later op de hoogte was gesteld van de waarde van zijn toeslagrechten en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij slechts een beperkt aantal rechten bezat. Het College oordeelde echter dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van zijn aanvraag en dat de omstandigheden die hij aanvoerde niet als overmacht konden worden aangemerkt. Het College concludeerde dat de aanvraag niet als een steunaanvraag kon worden beschouwd en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/1331 5 november 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te X, appellant,
gemachtigde: P.J. Houtsma, werkzaam bij Houtsma Bedrijfsadvies VOF, te Deventer,
tegen
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. D.L. Hoogenkamp, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 28 oktober 2009, bij het College ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 september 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 27 april 2009, waarbij verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2008 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft vastgesteld.
Appellant heeft bij brief van 17 november 2009 de gronden van het beroep aangevuld.
Bij brief van 10 december 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 24 september 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant, bijgestaan door gemachtigde, is verschenen. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Ten tijde van de indiening van de aanvraag bedrijfstoeslag 2008 gold Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (hierna: Verordening (EG) nr. 1782/2003). Verordening (EG) nr. 1782/2003 luidt voorzover hier van belang:
"Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreeerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
- in geval van een verzoek om steun voor olijfgaarden uit hoofde van hoofdstuk 10 ter van titel IV of indien de lidstaat de in artikel 20, lid 3, bedoelde optie toepast, het aantal olijfbomen en de standplaats ervan in het perceel,
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
(…)
Artikel 40
Gevallen van onbillijkheid
(…)
4. Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
a) het overlijden van de landbouwer,
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
(…)
Artikel 44
Gebruik van de toeslagrechten
(…)
4. De Lidstaten kunnen, in naar behoren gemotiveerde gevallen, de landbouwer machtigen om zijn aangifte te wijzigen, mits de aangifte beperkt blijft tot het totale aantal hectaren waarvoor toeslagrechten zijn toegekend en de aangifte beantwoordt aan de voorwaarden voor de verlening van van de bedrijfstoeslag voor het betrokken areaal."
Verordening (EG) nr. 1782/2003 is ingetrokken en vervangen door Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 waarin gelijkluidende bepalingen zijn vervat.
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 (hierna: Verordening (EG) nr. 796/2004) luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
"Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…);
12. “Oppervlaktegebonden steunregelingen”: de bedrijfstoeslagregeling (…)
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)"
Artikel 55 van de Regeling luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
"1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen (…), maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- In het Overzicht Geregistreerde toeslagrechten van 20 september 2007 is appellant meegedeeld dat hij per 15 mei 2006 over 4,03 gewone toeslagrechten beschikte met een totale waarde van EUR 44,45.
- Appellant heeft in 2008 4,6 ha grond gehuurd met toeslagrechten. Verhuurder heeft de overdracht van deze toeslagrechten op 12 februari 2008 met een melding "Overdragen toeslagrechten of afstaan aan Nationale Reserve" aan verweerder ter kennis gebracht.
- Appellant heeft op 28 april 2008 het formulier "Gecombineerde opgave 2008" (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de aanvraag voor het gebruiken van toeslagrechten voor 2008 worden gedaan. Appellant heeft op het formulier bij het kopje "Toeslagrechten uitbetalen" niet het hokje aangekruist waarmee hij kon aangeven dat hij zijn toeslagrechten wilde laten uitbetalen. Ook op het "Overzicht Gewaspercelen bij Gecombineerde opgave 2008" is niet aangegeven dat appellant op bepaalde percelen zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
- Met het "Overzicht Geregistreerde toeslag-rechten" is appellant meegedeeld dat hij per 15 mei 2008 beschikt over 6,49 gewone toeslagrechten met een totale waarde van EUR 785,13.
- Bij brief van 30 maart 2009 heeft appellant een verzoek tot wijziging van zijn Gecombineerde opgave 2008 gedaan en te kennen gegeven dat hij alsnog uitbetaling van zijn toeslagrechten wil.
- Bij besluit van 27 april 2009 heeft verweerder appellants verzoek tot wijziging van de Gecombineerde opgave 2008 afgewezen, en appellant te kennen gegeven dat hij niet in aanmerking komt voor de bedrijfstoeslagregeling.
- In het "Overzicht Geregistreerde toeslagrechten" van 13 mei 2009 is appellant meegedeeld dat zijn toeslagrechten als onbenutte toeslagrechten per 10 juni 2008 zijn vervallen.
- Tegen deze beide besluiten heeft appellant op 27 mei 2009 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellant heeft in zijn Gecombineerde opgave in het daartoe bestemde deel van de verzamelaanvraag niet aangegeven dat hij aanspraak wil maken op uitbetaling van zijn toeslagrechten. Op het overzicht gewaspercelen heeft hij niet aangegeven welke percelen hij wil gebruiken voor uitbetaling in het kader van de bedrijfstoeslagregeling. Het door appellant op 28 april 2008 ingediende formulier wordt dan ook niet beschouwd als een aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling. Appellants verzoek om alsnog voor uitbetaling van zijn toeslagrechten in aanmerking te komen is op 30 maart 2009 ontvangen. Dit is na 9 juni 2008. Daarmee staat vast dat de aanvraag tot uitbetaling van toeslagrechten op grond van de bedrijfstoeslagregeling te laat is ontvangen. Aan appellants verzoek kan dan ook niet tegemoet worden gekomen.
Als reden voor het niet aanvragen van uitbetaling geeft appellant aan dat hij pas later een overzicht rechten kreeg waarop de door hem gehuurde rechten stonden vermeld. Deze omstandigheid leidt niet tot een andere beslissing. Appellant had er vanuit mogen gaan dat het aan hem overgedragen recht door verweerders Dienst Regelingen, overeenkomstig artikel 25, lid 3, van Verordening (EG) nr. 795/2004, op juiste wijze was geregistreerd. Dat pas later een overzicht werd gestuurd waarop het betreffende recht stond vermeld is dan ook geen aanleiding een landbouwer te ontslaan van de verplichting zijn aanvraag binnen de voorgeschreven termijn in te dienen.
Appellant stelt verder dat sprake is van een kennelijke fout in zijn verzamelaanvraag. Appellant heeft met de op 28 april 2008 ontvangen Gecombineerde opgave geen aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten gedaan. Voor een beoordeling of er sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 is in deze Gecombineerde opgave dan ook geen plaats.
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat het de eigen verantwoordelijkheid van de landbouwer is om bij twijfel over de overdracht van toeslagrechten nadere informatie op te vragen bij verweerder. Voorts is de situatie in de door appellant aangehaalde uitspraak van 2 oktober 2009 niet te vergelijken met de situatie van appellant, omdat in die zaak wel sprake was van een aanvraag. Het vervallen van de gehuurde rechten valt buiten het in beroep bestreden besluit en kan in deze procedure niet ter beoordeling worden gelegd. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 mei 2009 waarin aan appellant is meegedeeld dat de toeslagrechten zijn vervallen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft ter ondersteuning van zijn beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Appellant heeft in 2008 grond gehuurd met toeslagrechten. Verhuurder heeft deze verhuur op 13 februari 2008 aan verweerder gemeld. Ten tijde van de indiening van zijn Gecombineerde Opgave verkeerde appellant in de veronderstelling dat hij een toeslagrecht bezat met een waarde van slechts EUR 44,45. Dit toeslagrecht was voor appellant geen reden een uitbetaling aan te vragen. Pas op 16 juli 2008, dus nadat appellant zijn gecombineerde opgave had ingediend, heeft verweerder aan appellant een overzicht van de toeslagrechten toegezonden, waarin 6,49 toeslagrechten met een waarde van EUR 785,13 werden vermeld. Op grond van deze verlate melding had verweerder appellant in de gelegenheid moeten stellen zijn aanvraag aan te vullen met de informatie die pas op 16 juli 2008 aan appellant is verstrekt, overeenkomstig artikel 44, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.
Verweerder had moeten begrijpen dat de ingediende Gecombineerde Opgave niet conform de bedoeling van appellant was. Dit volgt alleen al uit de huur van nog niet eerder benutte toeslagrechten, die hij immers op 13 februari 2008 bijgeschreven had gekregen. Hieruit had verweerder moeten begrijpen dat appellant uitbetaling van zijn toeslagrecht wenste. Er is derhalve sprake van een kennelijke fout. In dit verband wijst appellant erop dat indien verweerder overeenkomstig artikel 12, eerste lid, onder c, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de gegevens over de toeslagrechten correct op de Gecombineerde opgave had afgedrukt, de kennelijke fout door hem zou zijn ontdekt en waarschijnlijk door appellant niet zou zijn gemaakt.
Appellant stelt verder dat verweerder in ieder geval het toeslagrecht voor het jaar 2009 opnieuw moet activeren.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter zitting heeft verweerder toegezegd een besluit op bezwaar te nemen met betrekking tot appellants bezwaar van 27 mei 2009 tegen verweerders besluit van 13 mei 2009 waarbij door verweerder is bepaald dat de onbenutte toeslagrechten van appellant vervallen zijn en appellant per 10 juni 2008 geen toeslagrechten meer bezit. De grief met betrekking tot het activeren van de vervallen toeslagrechten behoeft derhalve geen bespreking meer.
5.2.1 Het College stelt vast dat appellant bij vraag 7A van de Gecombineerde opgave ("Wilt u in 2008 toeslagrechten laten uitbetalen?") niet het hokje heeft aangekruist waarmee hij kan aangeven dat hij zijn toeslagrechten wil laten uitbetalen. Daarnaast heeft appellant achter geen van de door hem op het Overzicht gewaspercelen vermelde percelen aangegeven dat deze voor uitbetaling van toeslagrechten kunnen worden benut. Gelet hierop stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat uit de Gecombineerde opgave, zoals ingediend op 28 april 2008, niet blijkt dat appellant zijn toeslagrechten wilde laten uitbetalen. Appellant heeft derhalve met het indienen van deze opgave geen steunaanvraag gedaan. Pas met zijn brief van 30 maart 2009 heeft appellant alsnog een steunaanvraag gedaan.
5.2.2 Nu ten tijde van de indiening van de aanvraag op 30 maart 2009 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen na ommekomst van de zogenoemde kortingstermijn die op 9 juni 2008 verstreek, diende de aanvraag op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 te worden afgewezen, tenzij er sprake zou zijn van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004.
5.2.3 Het beroep van appellant op het bestaan van een kennelijke fout in de op 28 april 2008 door verweerder ontvangen Gecombineerde opgave - in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is om de toeslagrechten te benutten - kan niet slagen. Onder verwijzing naar eerdere uitspraken (onder meer de uitspraak van 17 december 2008, nummer AWB 07/731, te raadplegen op www.rechtspraak.nl, LJN: BG8423) overweegt het College dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend.
Nu met de door verweerder op 28 april 2008 ontvangen Gecombineerde opgave geen steunaanvraag is gedaan, is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 in die Gecombineerde opgave geen plaats.
Het betoog dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 44, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 faalt. Volgens dit artikel kunnen de lidstaten in naar behoren gemotiveerde gevallen de landbouwer machtigen om zijn aangifte te wijzigen. Nu met de op 8 mei 2006 ontvangen Gecombineerde opgave geen aangifte als bedoeld in het vierde lid van artikel 44 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 is gedaan, kan dit artikel appellant reeds hierom niet baten.
5.3 Met de verwijzing naar de uitspraak van 2 oktober 2009, nummer AWB 09/108, te raadplegen op www.rechtspraak.nl, LJN: B9441, heeft appellant een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan. Dit beroep slaagt niet, omdat geen sprake is van gelijke gevallen. In de uitspraak van 2 oktober 2009 in zaak AWB 09/108 was immers sprake van een op tijd ingediende steunaanvraag.
5.4 Voorzover appellant heeft willen betogen dat het niet tijdig aanvragen van uitbetaling van de toeslagrechten het gevolg is van een situatie van overmacht in die zin dat appellant niet eerder dan 16 juli 2008 op de hoogte is gebracht van de registratie van de gehuurde toeslagrechten op zijn naam en dus nog steeds verkeerde in de gerechtvaardigde veronderstelling dat hij slechts 4 toeslagrechten bezat met een geringe totaalwaarde van € 44,45, volgt het College hem hierin niet. De omstandigheid dat appellant uit onbekendheid met de registratie van de door hem gehuurde toeslagrechten in de door verweerder op 28 april 2008 ontvangen Gecombineerde opgave niet heeft aangegeven dat hij zijn toeslagrechten wilde gebruiken, kan niet als overmacht worden aangemerkt. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (zie onder meer het arrest van 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister GmbH & Co. KG, C-210/00, Jur. I-6453, punt 79) moet het begrip overmacht inzake landbouwverordeningen aldus worden uitgelegd, dat zich abnormale en onvoorzienbare omstandigheden hebben voorgedaan, die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept, en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden. Appellant had nu hij deze toeslagrechten zelf heeft gehuurd alvorens de keuze te maken geen toeslagrechten uit te laten betalen bij verweerder kunnen navragen of zijn veronderstelling dat de totaalwaarde van zijn toeslagrechten slechts € 44,45 bedroeg en de gehuurde toeslagrechten nog niet op zijn naam stonden juist was.
5.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. Munsterman, mr. C.M. Wolters en mr. H.S.J. Albers, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Veen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 november 2010.
w.g. M. Munsterman w.g. M.J. van Veen