3.2.4 Beoordeling door het College
Uit artikel 27g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Loodsenwet volgt dat verweerder bevoegd is om een besluit vast te stellen dat afwijkt van het door NLc gedane voorstel voor de tarieven en vergoedingen voor de overige diensten en taken van loodsen, indien hij van oordeel is dat het voorstel in onvoldoende mate bijdraagt aan het bereiken van de meest efficiënte werkwijze van registerloodsen en de productiviteit en kwaliteit van de loodsdienstverlening. Anders dan appellanten betogen is verweerder niet gehouden een dergelijk voorstel marginaal te toetsen. Het College leidt dit af uit de in rubriek 2 van deze uitspraak aangehaalde Memorie van Toelichting bij de Wet, waarin is vermeld dat het samenstel van bevoegdheden van NMa in de Wet niet als een gebonden bevoegdheid is vormgegeven. Volgens de wetgever valt met gebonden bevoegdheden geen behoorlijke invulling te geven aan de in het mededingingsrecht gebruikelijke noties als ‘redelijk’,
‘non-discriminatoir’ en ‘kostengeoriënteerd’. Bovendien stelt de wetgever dat een gebonden bevoegdheid de toezichthouder in een te grote mate afhankelijk maakt van de onder toezicht gestelde partij. Om die reden heeft NMa bij de toepassing van artikel 27g van de Loodsenwet beoordelingsvrijheid gekregen. Hieruit volgt dat de bevoegdheid van verweerder niet is beperkt tot een marginale beoordeling van de door NLc voorgestelde tarieven.
De imperatieve formulering van artikel 27g, eerste lid, van de Loodsenwet brengt voor het College voorts een terughoudende beoordeling met zich van de wijze waarop verweerder van zijn bevoegdheid in dezen gebruik heeft gemaakt.
Gelet op het vorenstaande volgt het College appellanten niet in hun stelling dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit de grenzen van zijn bevoegdheid heeft overschreden of zijn bevoegdheid heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor deze bedoeld is.
Anderzijds is de vrijheid van NMa bij het beoordelen van tariefvoorstellen niet onbegrensd.
Uit het in artikel 27g, eerste lid, aanhef en onder b, van de Loodsenwet neergelegde criterium vloeit naar het oordeel van het College voort dat met enige evidentie moet blijken dat een bepaalde post niet aan dit criterium voldoet, wil NMa ten aanzien van die post van het tariefvoorstel kunnen afwijken. Daartoe overweegt het College meer in het bijzonder het volgende. De formulering van dit criterium luidt dat het voorstel “in onvoldoende mate bijdraagt aan”
- het bereiken van de meest efficiënte werkwijze van registerloodsen en
- de productiviteit en kwaliteit van de loodsdienstverlening.
Hieruit volgt naar het oordeel van het College dat NMa - aan de hand van redelijk duidelijke ideeën daarover, welke in samenspraak met onder meer de betrokken loodsencorporaties zijn ontwikkeld - een heldere en op zijn aanvaardbaarheid toetsbare opvatting dient te hebben
- over wat de meest efficiënte werkwijze van registerloodsen is,
- over welke factoren al dan niet bijdragen aan de productiviteit en kwaliteit van de loodsdienstverlening, en
- over het verband, op korte maar ook op langere termijn, tussen tariefvoorstellen en het bereiken van de meest efficiënte werkwijze, de productiviteit en de kwaliteit van de dienstverlening, alsook
- over het verband tussen werkwijze, productiviteit en kwaliteit.
Immers, alleen tegen de achtergrond van een dergelijk kader kan worden getoetst of NMa redelijkerwijs heeft kunnen concluderen dat een voorstel “in onvoldoende mate bijdraagt” aan genoemde factoren.
Wat betreft de daarbij te hanteren uitgangspunten blijkt uit de hiervoor geciteerde passage uit de Memorie van Toelichting dat de wetgever ervan uitgaat dat besparingen op de factor arbeid vooral behaald worden door het aantal loodsverrichtingen over een zo klein mogelijk aantal loodsen te verdelen en dat op de overige kosten de algemene raad in beginsel zelf kan besparen in de door hem gewenste omvang en het door hem gewenste tempo. Niet gesteld of gebleken is dat deze uitgangspunten inmiddels als achterhaald of niet meer geldend moeten worden beschouwd, zodat - wat er van die uitgangspunten zij - zij mede bepalend moeten worden geacht voor het toetsingskader dat bij de beoordeling van het onderhavige besluit van NMa wordt gehanteerd.
In dit verband acht het College voorts van belang dat de wetgever de mogelijkheid van het opleggen van een generieke efficiencykorting door NMa uitdrukkelijk van de hand heeft gewezen. Daarbij heeft blijkens de wetsgeschiedenis een rol gespeeld de ervaring dat het beloodsingsproces als zodanig redelijk efficiënt verloopt. In de wetsgeschiedenis is voorts overwogen dat dit niet betekent dat geheel geen efficiency meer te bereiken zou zijn. Dit zal NMa door enig onderzoek moeten vaststellen.
Het College stelt vast dat verweerder de beoordeling van het tariefvoorstel heeft gebaseerd op een onderzoek naar de verschillende posten in dit voorstel en daarover een gemotiveerd oordeel heeft gegeven, dat heeft geleid tot afwijking op een aantal onderdelen van het tariefvoorstel. Dat oordeel zal in het navolgende - in het licht van de door appellanten aangevoerde beroepsgronden - ten aanzien van de verschillende in geding zijnde onderdelen nader worden besproken.