5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beoordeling staat of verweerder in het bestreden besluit het bezwaarschrift van appellanten van 10 augustus 2010 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.2 Het College ziet aanleiding allereerst in te gaan op de vraag of verweerder met het besluit van 20 april 2010 ook een besluit heeft genomen op het verzoek van appellanten van 10 maart 2010.
Op 5 maart 2010 heeft verweerder per brief aan appellanten de voorwaarden van de nieuwe ontheffingsmogelijkheid kenbaar gemaakt. In deze brief wordt aangegeven dat de bestaande Regeling Golden Harvest niet wordt gewijzigd of verlengd, maar dat wel onder nieuwe voorwaarden een geheel nieuwe ontheffing kan worden aangevraagd.
Door verweerder is niet betwist dat de voorwaarden waaronder de nieuwe ontheffing verleend kan worden in relevante opzichten afwijken van de voorwaarden van de Regeling Golden Harvest. Zo kan de ontheffing voor maximaal de helft van de thans geldende ontheffing verleend worden en bestaat de verplichting om ter grootte van de ontheffing pluimvee-eenheden te verwerven. Ook geldt de ontheffing voor maximaal 5 jaar.
Appellanten hebben op 10 maart 2010 verzocht om voor alle leden van de Vereniging de Regeling Golden Harvest voor onbepaalde tijd te verlengen. In afwachting van een reactie van verweerder op dit verzoek, hebben de leden van de Vereniging wel de nieuwe ontheffing aangevraagd. Bij besluiten van of rond 20 april 2010 heeft verweerder deze ontheffingen verleend.
Het College overweegt dat gelet op de van de Regeling Golden Harvest afwijkende voorwaarden waaronder de ontheffingen op of rond 20 april 2010 zijn verleend, daarmee niet tevens – ook niet impliciet – is beslist op het verzoek van appellanten om de geldende ontheffingen Golden Harvest om te zetten naar een ontheffing voor onbepaalde tijd.
De brief van 8 juni 2010 kan dan ook niet worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag. Deze brief behelst een rappel aan verweerder om, voor het eerst, te beslissen op het verzoek van appellanten van 10 maart 2010.
5.3 Verweerder heeft bij brief van 30 juni 2010 gereageerd op het verzoek van 10 maart 2010. Uit deze brief blijkt dat een voortzetting van de ontheffing Golden Harvest voor onbepaalde tijd, zoals door appellanten verzocht, niet verleend zal worden.
Het College overweegt dat de brief van 30 juni 2010 niet anders gezien kan worden dan als een inhoudelijke afwijzing van het verzoek om voor alle leden van de Vereniging de bestaande ontheffing Golden Harvest om te zetten in een ontheffing voor onbepaalde tijd.
De afwijzing van dit verzoek door verweerder is gericht op rechtsgevolg en moet, gelet op artikel 1:3, tweede lid, Awb, worden aangemerkt als een besluit, waartegen bezwaar openstaat.
Met de brief van 9 juli 2010 heeft verweerder gereageerd op de brief van appellanten van 8 juni 2010. Verweerder geeft in de brief van 9 juli 2010 geen expliciete reactie op het verzoek van appellanten om de geldende ontheffing om te zetten naar een ontheffing voor onbepaalde tijd, maar verwijst naar de brief van 30 juni 2010. Nu die brief een appellabel besluit is, hebben appellanten hiertegen bezwaar kunnen indienen. Onder deze omstandigheden had verweerder het bezwaar van 10 augustus 2010 in ieder geval moeten aanmerken als bezwaar (mede) gericht tegen het besluit van 30 juni 2010.
Het College stelt vast dat dit bezwaar, ook voor zover gericht tegen het besluit van 30 juni 2010, tijdig is ingediend.
Hieruit volgt dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verweerder zal alsnog een inhoudelijke beslissing op bezwaar moeten nemen waarbij appellanten in de gelegenheid gesteld moeten worden om de gronden van het bezwaar in te dienen en op hun bezwaar te worden gehoord.
Het College merkt op dat van appellanten verwacht mag worden dat gemotiveerd en specifiek wordt aangegeven voor welke bedrijven het bezwaar geldt. Dit omdat ter zitting is gebleken dat bedrijven wellicht om hen moverende redenen zouden willen afzien van verdere ontheffingen.
5.4 Uit het bovenstaande volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder dient een inhoudelijk besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op de tijd die is verstreken sinds het indienen van het bezwaarschrift, ziet het College aanleiding voor het nemen van dit besluit een termijn van zes weken te bepalen.
5.5 Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874,-- op basis van 2 punten (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting) tegen een waarde van € 437,-- per punt, waarbij het gewicht op gemiddeld is bepaald.