5. De beoordeling van het geschil
5.1 Tussen partijen is in geschil of verweerder bij de bestreden besluiten terecht de bezwaren van appellanten niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het gaat hierbij kort gezegd om de vraag of appellanten in het licht van artikel 6:5, eerste lid, onder c, Awb voldoende duidelijk hebben gemaakt tegen welke besluiten hun bezwaren zich richtten. 5.2 Vooropgesteld wordt dat verweerder in de zaak AWB 09/964 het bestreden besluit van 5 juni 2009 hangende het beroep heeft gewijzigd. Bij het gewijzigde besluit van 8 april 2009 dat op 30 september 2009 aan het College werd gezonden heeft verweerder overwogen dat enkele door appellanten aangevulde omschrijvingen van besluiten wel tijdig door verweerder zijn ontvangen en daarom per abuis niet-ontvankelijk zijn verklaard. Dit is met deze wijziging hersteld. Verder heeft verweerder bij besluit van 22 juli 2011 de bijlage bij het oorspronkelijke besluit ten aanzien van de tot 15 januari 2009 ingediende bezwaren gewijzigd. Met betrekking tot de bezwaren van 26 februari 2009 heeft verweerder de bijlage gewijzigd en, ten aanzien van tweeëntwintig appellanten, het besluit ingetrokken omdat bij nader inzien wel was voldaan aan het in artikel 6:5, eerste lid, onder c, gestelde.
Zoals ook ter zitting met partijen is besproken volgt hieruit dat verweerder in elk geval een aantal bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.3 Daarnaast is het College van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de schriftelijke aanvulling van de bezwaarschriften op 15 januari 2009 te laat is ingediend. In verweerders brief van 23 december 2008 staat dat uitstel is verleend tot 15 januari 2009 voor aanvulling van de bezwaren en voorts dat bezwaren die niet op deze datum zijn aangevuld of ingetrokken, niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard. Hieruit volgt niet dat het bezwaar reeds vóór die datum (uiterlijk op 14 januari 2009) moest zijn aangevuld. Appellanten hebben uit de uitstelbrief van verweerder mogen afleiden dat zij tot 15 januari 2009 de tijd hadden voor de gevraagde aanvulling. Nu de brief met de aanvulling van de bezwaren op 15 januari 2009 is ingediend heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de aanvulling te laat is ingediend.
5.4 Vervolgens staat ter beoordeling of appellanten, door aan te geven dat zij tegen alle aanslagen en nota’s die hun, onder welke naam dan ook, in een bepaalde periode zijn opgelegd, voldoende duidelijk hebben gemaakt tegen welke besluiten hun bezwaren zijn gericht, en of verweerder op goede gronden de bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5.5 Mede onder verwijzing naar de eerder aangehaalde uitspraak van 6 mei 2009 overweegt het College als volgt.
De eis van artikel 6.5, eerste lid, aanhef en onder c, Awb strekt ertoe buiten twijfel te stellen tegen welk besluit of besluiten het bezwaar zich richt. Naar het oordeel van het College laat de algemene omschrijving in de bezwaarschriften zoveel onduidelijkheid bestaan over de besluiten waartegen appellanten daarbij bezwaar hebben gemaakt, dat deze mededeling niet beantwoordt aan de wettelijke eis. Van appellanten had derhalve mogen worden verwacht dat zij in hun bezwaarschrift concreet, aan de hand van voldoende onderscheidende kenmerken, nader zouden hebben omschreven tegen welke nota’s hun bezwaren waren gericht. Het belang hiervan wordt onder meer onderstreept door het feit dat, zoals van de kant van verweerder is gesteld en door appellanten niet is weersproken, niet alle heffingplichtigen op basis van dezelfde verordening tegelijkertijd een nota opgelegd krijgen. Verder kunnen op grond van een verordening in één periode verschillende heffingsbesluiten worden genomen. Tevens is onweersproken dat voor een behoorlijk aantal bedrijven geldt dat die in de periodes waarop de bezwaarschriften zien in het geheel geen heffing opgelegd hebben gekregen, onder meer omdat zij in de betreffende periode geen activiteiten hebben verricht waarop de betreffende categorie ziet. Verweerder stelt terecht dat het niet de bedoeling is dat hij zelf maar moet nagaan welke besluiten in een bepaalde periode ten aanzien van elk der appellanten zijn genomen. Dat behoort naar het oordeel van het College te worden gedaan door degene die bezwaar maakt.
5.6 De omstandigheid dat in de onderhavige procedures, anders dan in de zaak die leidde tot de uitspraak van 6 mei 2009, volgens appellanten alleen bezwaar is gemaakt tegen heffingen die door verweerder zelf zijn opgelegd, en niet tevens tegen nota’s die namens verweerder door derden (bijvoorbeeld veilingen) zijn geïnd, leidt niet tot een ander oordeel. Ook al zou het voor verweerder administratief mogelijk zijn om te achterhalen welke besluiten in een bepaalde periode ten aanzien van alle door de gemachtigde van appellanten genoemde bedrijven zijn genomen, zoals door appellanten is gesteld, dan nog doet dit niets af aan het wettelijk uitgangspunt dat de bezwaarmaker concreet dient aan te geven tegen welk besluit of welke besluiten zijn bezwaren zijn gericht. De enkele vermelding “alle besluiten” zonder daarbij een notanummer, datum of kenmerk te vermelden is, gelet op de hiervoor in 5.5 genoemde omstandigheden, niet toereikend.
5.7 Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat appellanten gehouden waren om afschriften van alle nota’s waartegen hun bezwaren zijn gericht, over te leggen om hun daartegen gerichte bezwaren ontvankelijk te kunnen achten, geldt dat daarvoor geen steun is te vinden in artikel 6:5 Awb of enige andere bepaling in die wet. Voor zover echter notanummers of andere specifieke kenmerken zijn genoemd is voor verweerder na te gaan welk besluit het betreft en is dus voldaan aan de eis van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c, Awb.
5.8 De stelling dat verweerder in enkele zaken bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard ondanks het feit dat in de bezwaarschriften wel notanummers waren vermeld, treft geen doel. Appellanten hebben niet duidelijk gemaakt op welke bezwaren zij precies doelen. Het College gaat er vanuit dat verweerder in een nieuw besluit met inachtneming van deze uitspraak alsnog tot een inhoudelijke beoordeling van de bezwaren zal overgaan, indien en voor zover de aangevochten besluiten toereikend zijn geconcretiseerd aan de hand van bijvoorbeeld notanummers.
5.9 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep in de zaak AWB 09/964 gegrond is. Het bestreden besluit in die zaak dient gedeeltelijk te worden vernietigd. De vernietiging ziet uitsluitend op de bezwaren die door verweerder blijkens het aan 30 september 2009 aan het College toegezonden wijzigingsbesluit dat, naar mag worden aangenomen, foutief is gedateerd op 8 april 2009 en het wijzigingsbesluit van 22 juli 2011 ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard, alsmede op de bezwaren die bij brief van 15 januari 2009 door appellanten zijn aangevuld onder vermelding van notanummers. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen waarbij alsnog inhoudelijk op deze bezwaren wordt ingegaan.
Ten aanzien van alle andere zaken is het beroep ongegrond.
5.10 Het College ziet aanleiding om verweerder in de zaak AWB 09/964 te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Dit zijn de kosten van de door hun gemachtigde verleende rechtsbijstand, die met inachtneming van het Besluit proceskosten procesrecht zijn vastgesteld op €644,-, waarbij is uitgegaan van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting in een zaak van gemiddeld gewicht (wegingsfactor 1, bedrag per punt €322,-).