ECLI:NL:CBB:2012:BV1461

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/339
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen heffing op basis van jaarverslag niet ontvankelijk

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 januari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen A B.V. en het Productschap Tuinbouw. A B.V. had bezwaar aangetekend tegen een nota heffing die op 1 maart 2011 was opgelegd op basis van de Verordening PT vakheffing bloembollen oogstjaar 2009. Het bezwaar van A B.V. werd op 23 maart 2011 door het Productschap ongegrond verklaard, waarna A B.V. op 29 april 2011 beroep instelde. Tijdens de zitting op 23 november 2011 werden de gemachtigden van beide partijen gehoord.

Het College oordeelde dat het bezwaar van A B.V. niet ontvankelijk was, omdat de gronden van het bezwaar zich richtten tegen de vermelding van de gemiddelde administratieve lasten in het jaarverslag van het Productschap, en niet tegen de nota heffing zelf. Het College stelde vast dat het jaarverslag geen besluit is waartegen bezwaar en beroep openstaat, en dat de heffing niet op het jaarverslag is gebaseerd. A B.V. betoogde dat de administratieve lasten hoger waren dan vermeld in het jaarverslag, maar het College oordeelde dat dit niet relevant was voor de beoordeling van de heffing.

Het College concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, met mr. J.A. de Koning als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 4 januari 2012.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 11/339 4 januari 2012
4242 Heffing
Vakheffing bloembollen
Uitspraak in de zaak van:
A B.V., te B, appellante,
gemachtigden: mevrouw C en de heer D, werkzaam bij appellante,
tegen
het Productschap Tuinbouw, verweerder,
gemachtigde: mr. C.J.A. Groenewoud, werkzaam bij verweerder.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2011 heeft verweerder met een nota heffing opgelegd aan appellante op grond van de Verordening PT vakheffing bloembollen oogstjaar 2009 (hierna: Verordening).
Bij besluit van 23 maart 2011 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 29 april 2011 beroep ingesteld.
Bij brief van 26 mei 2011 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 23 november 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij gemachtigden van partijen zijn verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. Daartoe werd overwogen dat het bezwaar is gemaakt tegen het opleggen van de nota. De gronden van het bezwaar richten zich tegen de vermelding van de gemiddelde administratieve lasten voor een ondernemer (€ 23,=) in het jaarverslag van verweerder. Dit jaarverslag is geen besluit waartegen bezwaar en beroep openstaat. Het opleggen van de nota vindt geen grondslag in het jaarverslag. Ten overvloede licht verweerder nog toe hoe men tot het bedrag aan administratieve lasten is gekomen.
2.2 Appellante betoogt in beroep dat de administratieve lasten hoger zijn dan de lasten die zijn vermeld in het jaarverslag van verweerder. Nu appellante het bedrag uit het jaarverslag reeds heeft bereikt, kan de aangifte niet worden voldaan. Het bezwaar van appellante is ontvankelijk nu het was gericht tegen een handeling, en het vermelden van de € 23,- administratieve lasten is een handeling. Tegen handelingen is op grond van de Verordening PT procedure bezwaarschriften 2009 bezwaar mogelijk.
2.3 Het College overweegt hieromtrent als volgt. Appellante heeft bezwaar aangetekend tegen het opleggen van de heffing. De gronden van het bezwaar (en ook die van het beroep) richten zich echter niet tegen dat besluit, maar richten zich tegen de vermelding van de gemiddelde administratieve lasten voor een ondernemer in het jaarverslag van verweerder. Deze gronden kunnen dan ook niet leiden tot vernietiging van het besluit tot opleggen van de heffing.
Voor zover appellante heeft willen betogen dat zij bezwaar heeft willen instellen tegen het jaarverslag en het bezwaar aldus had moeten worden aangemerkt, overweegt het College het volgende. Ook deze grond helpt appellante niet verder. Op grond van artikel 18 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie staat ook beroep open tegen een andere handeling, door een lichaam ten aanzien van hem ter uitvoering van zijn bestuurstaak verricht, met uitzondering van een privaatrechtelijke rechtshandeling. Behalve dat het dus dient te gaan om een handeling ter uitvoering van een bestuurstaak dient de handeling ook verricht te zijn ten aanzien van de belanghebbende. Naar het oordeel van het College is daarvan bij het vaststellen van een jaarverslag geen sprake. Ook de Verordening PT procedure bezwaarschriften 2009 biedt geen grondslag voor de stelling dat bezwaar kan worden aangetekend tegen het jaarverslag. Deze Verordening stelt weliswaar in artikel 2 dat deze verordening van toepassing is op ingediende bezwaarschriften gericht tegen besluiten of andere handelingen, maar dit moet worden gelezen tegen de achtergrond van artikel 18 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, zoals ook blijkt uit de toelichting op deze Verordening. Gelet op hetgeen hieromtrent is overwogen, slaagt ook dit onderdeel van de grief niet.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. J.A. de Koning als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 januari 2012.
w.g. M. Munsterman w.g. J.A. de Koning