ECLI:NL:CBB:2012:BV9093

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/842
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtzaak over schending administratieplicht en overschrijding vergunde kippenaantal

In deze tuchtzaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om een beroep van De V.O.F. A tegen een tuchtbeschikking van het Tuchtgerecht van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten. De tuchtbeschikking, gedateerd 30 juni 2010, legde appellante een boete op van € 250,- wegens overtreding van het verbod tot het in de handel brengen van eieren die niet onder de voorgeschreven voorwaarden waren geproduceerd. De appellante had het vergunde aantal kippen overschreden, met 2,56% te veel kippen in hok 1, en had haar administratie niet op orde, wat de controle bemoeilijkte.

De procedure begon met de indiening van het beroep op 12 augustus 2010, na de tuchtbeschikking. Tijdens de zitting op 20 september 2011 werd de zaak behandeld, waarbij de appellante en een vertegenwoordiger van de Stichting CPE aanwezig waren. De appellante voerde aan dat zij 18.500 kippen had ingekocht, maar dat 150 kippen waren uitgevallen, waardoor het aantal opgezette kippen lager zou zijn dan het vergunde aantal. De Stichting CPE bevestigde dat bij een overschrijding van maximaal 2% doorgaans geen berechtingsrapport wordt opgesteld, maar dat dit niet betekent dat de appellante niet aan haar administratieplicht moest voldoen.

Het College oordeelde dat de appellante de administratieplicht had geschonden en dat de opgelegde boete in verhouding stond tot de ernst van de overtredingen. De appellante had geen rechtvaardiging voor haar nalatigheid en de boete werd als passend beschouwd, vooral omdat een deel voorwaardelijk was opgelegd. Het beroep van de appellante werd ongegrond verklaard, en de beslissing van het Tuchtgerecht bleef in stand.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/842 21 februari 2012
20310 Tuchtgerecht van de Stichting Controlebureau
voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten
Uitspraak in de zaak van:
De V.O.F. A, te B, appellante van een op 30 juni 2010 tegen haar gewezen tuchtbeschikking van het Tuchtgerecht van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten (hierna: Tuchtgerecht).
1. De procedure
Bij uitspraak van 30 juni 2010 met kenmerk TS 1/2008 (aangehecht), aan appellante toegezonden bij brief van 9 juli 2010, heeft het Tuchtgerecht aan appellante een maatregel opgelegd als bedoeld in artikel 7 van het Reglement op de Tuchtrechtspraak van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten.
Bij brief van 9 augustus 2010, bij het College binnengekomen op 12 augustus 2010, heeft appellante beroep ingesteld tegen de uitspraak.
Bij brief van 23 augustus 2010 heeft de secretaris van het Tuchtgerecht de op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Het College heeft de zaak behandeld ter zitting van 20 september 2011, waar voor appellante C is verschenen. Voor de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten (hierna: Stichting CPE) is R.J.H. Jans, inspecteur, verschenen.
2. De bestreden tuchtbeslissing
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft het Tuchtgerecht appellante een boete opgelegd van € 250,- wegens overtreding van het verbod tot het in de handel brengen van eieren die niet waren geproduceerd onder de voor kooieieren voorgeschreven voorwaarden. Het aantal opgezette kippen overstijgt het toegestane aantal kippen. Het Tuchtgerecht is er daarbij vanuit gegaan dat in hok 1 maximaal 14.040 hennen gehouden mogen worden en dat er bij de opzet in dat hok in ieder geval 360 kippen te veel aanwezig waren, zijnde 2,56% te veel. Voorts is de boete opgelegd wegens het niet juist bijhouden van de administratie met betrekking tot het aantal verwijderde kippen, de datum van verwijdering, de dagelijkse eiproductie en het aantal verkochte of langs andere weg geleverde eieren en het gewicht daarvan. De geldboete is voorwaardelijk opgelegd met de bepaling dat € 200,- van de boete niet zal worden ingevorderd indien appellante gedurende één jaar niet opnieuw een overtreding, soortgelijk aan de onderhavige, zal hebben gepleegd. Terzake van de gronden waarop de tuchtbeslissing berust wordt kortheidshalve verwezen naar de inhoud van die tuchtbeslissing, welk in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
3. Het standpunt van appellante
Appellante stelt dat zij 18.500 kippen heeft ingekocht en ontvangen, maar dat 150 van deze kippen zijn uitgevallen en door Rendac zijn afgevoerd, zodat het aantal opgezette kippen in twee hokken 18.350 bedraagt. Het toegestane aantal kippen voor deze twee hokken is volgens appellante bepaald 18.072. Naar de mening van appellante voert de Stichting CPE het beleid dat bij een overschrijding tot 2 procent van het toegestane aantal op te zetten kippen, in het geval van appellante derhalve tot 18.432 opgezette kippen, geen berechtingsrapport wordt opgesteld. In de praktijk wordt volgens appellante in een zodanig geval volstaan met een waarschuwing. Ingevolge dit vaste beleid had volgens appellante in haar geval geen berechtingsrapport mogen worden opgesteld, respectievelijk een boete worden opgelegd. Voor zover het Tuchtgerecht heeft geoordeeld dat de administratie van appellante niet op orde was, wordt dit niet door appellante ontkend. Appellante voert aan dat zij haar aandacht volledig richtte op een bouwproces met betrekking tot een mestreservoir en de verzorging van haar dieren. Volgens appellante verkeerde zij in de veronderstelling dat alle benodigde gegevens al op facturen waren vermeld en heeft zij in die periode weinig aandacht aan de administratiekant besteed. Omdat het de eerste keer is dat appellante is tekort geschoten in haar administratieplicht acht appellante de opgelegde boete een te zware maatregel.
4. Het standpunt van de Stichting CPE
In reactie op de mondelinge toelichting van appellante op haar beroepschrift heeft de vertegenwoordiger van de Stichting CPE ter zitting het volgende aangevoerd. Het is juist dat binnen een bepaalde marge, te weten 2% overschrijding van het toegestane aantal kippen, in de praktijk niet wordt overgegaan tot het opstellen van een berechtingsrapport, maar een waarschuwing wordt gegeven. Stichting CPE stelt dat het voorgaande niet wegneemt dat appellante de op hem rustende administratieplicht, bestaande uit het registreren van gegevens over houderijmethoden, heeft geschonden. De door appellante hiertegen aangevoerde argumenten bieden geen rechtvaardigingsgrond voor haar nalaten. Reeds op die grond moet de boete in stand blijven.
5. De beoordeling van het geschil
Het College is van oordeel dat appellante de op haar rustende administratieplicht heeft geschonden. Niet in geschil is dat appellante de administratie met betrekking tot het aantal verwijderde kippen en de datum van verwijdering, de dagelijkse eiproductie en het aantal verkochte of langs ander weg geleverde eieren per dag en het gewicht daarvan niet juist heeft bijgehouden en aldus de controle heeft bemoeilijkt. De door appellante hiertegen aangevoerde argumenten bieden naar het oordeel van het College geen rechtvaardiging voor dit nalaten.
Voor zover appellante aanvoert dat het aantal opgezette kippen niet meer dan 2% boven het toegestane aantal kippen uitkomt en derhalve het opmaken van een berechtingsrapport op grond van het ten laste gelegde feit in strijd is met het beleid van de Stichting CPE, overweegt het College als volgt.
Tijdens de zitting is door de Stichting CPE bevestigd dat indien de overschrijding van het toegestane aantal kippen binnen een bepaalde marge blijft, te weten 2% overschrijding van het toegestane aantal kippen, in de praktijk niet wordt overgegaan tot het opstellen van een berechtingsrapport, maar een waarschuwing wordt gegeven. Dit betekent echter niet dat appellante zich met succes hierop kan beroepen. Appellante voert weliswaar aan dat zij op 6 april 2007 18.500 kippen heeft ontvangen, waarvan er 150 zijn uitgevallen, zodat zij, nu haar 18.072 kippen zijn vergund en rekening houdend met een marge van 2%, deze marge niet overschrijdt. Dit volgt echter niet uit de gevoerde administratie van appellante. Volgens deze administratie waren er bij de opzet in hok 1, uitgaande van een hokcapaciteit van 14.040 kippen, 360 kippen te veel aanwezig, waarmee de overschrijding 2,56% bedraagt. Het feit dat het teveel aan kippen bij aanvang van de productie als gevolg van manco’s in de administratie niet kan worden vastgesteld, komt naar het oordeel van het College voor risico van appellante. De Stichting CPE heeft op grond van de beschikbare administratie met juistheid een overschrijding van het toegestane aantal kippen met 2,56% geconstateerd, en het Tuchtgerecht heeft ter zake van dit feit op goede gronden een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd.
Met betrekking tot de hoogte van de opgelegde boete is het College van oordeel dat deze in verhouding staat tot de ernst van de overtredingen. Meer in het bijzonder met betrekking tot de administratieplicht overweegt het College met het Tuchtgerecht dat de juistheid hiervan van belang is voor het in stand houden van een sluitend controlesysteem met betrekking tot de naleving van de handelsnormen inzake (kooi)eieren. Door een substantieel deel van de boete voorwaardelijk op te leggen, heeft het Tuchtgerecht naar het oordeel van het College voorts in voldoende mate rekening gehouden met het feit dat appellante nooit eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. Het beroep van appellante tegen de tuchtbeschikking dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. B. Verwayen, mr. E. Dijt en mr. J.A.M. van den Berk, in tegenwoordigheid van mr. L.B.J. Leunissen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2012.
w.g. B. Verwayen w.g. L.B.J. Leunissen