ECLI:NL:CBB:2012:BW0403

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/213
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een last onder dwangsom opgelegd aan een dierenhouder

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 maart 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen A B.V. en de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. A B.V. had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris, waarbij een last onder dwangsom was opgelegd wegens overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en het Varkensbesluit. De last onder dwangsom was opgelegd op 12 oktober 2009, met de eis dat A B.V. voor 7 november 2009 de nodige maatregelen zou treffen. Het bestreden besluit, dat het bezwaar van A B.V. ongegrond verklaarde, werd op 28 januari 2010 genomen.

Tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase was er discussie over de aanwezigheid van een ambtenaar die betrokken was bij het opstellen van het primaire besluit. A B.V. betoogde dat deze ambtenaar niet aanwezig had mogen zijn, en dat de hoorzitting niet conform artikel 7:5 van de Algemene wet bestuursrecht was verlopen. Het College oordeelde echter dat de hoorzitting op een correcte wijze was uitgevoerd en dat de betrokkenheid van de ambtenaar niet in strijd was met de wet.

Het College concludeerde dat de hoorzitting niet op een zodanige wijze was beïnvloed dat dit gevolgen had voor de inhoud van het bestreden besluit. De kernpunten van het bezwaar waren besproken en het College oordeelde dat het bestreden besluit met de vereiste zorgvuldigheid tot stand was gekomen. Uiteindelijk werd het beroep van A B.V. ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(Enkelvoudige kamer)
AWB 10/213 22 maart 2012
11201 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Bestuursdwang
Uitspraak in de zaak van:
A B.V., te B, appellante,
gemachtigde: J.A. Rietveld, werkzaam bij Hans Rietveld Agrarisch Advies B.V.,
tegen
de Staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie,
gemachtigde: drs. J.J.M. Schipper, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Bij besluit van 12 oktober 2009 heeft verweerder appellante, wegens overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd) en het Varkensbesluit, een last onder dwangsom opgelegd en daarbij gelast voor 7 november 2009 de in het besluit nader omschreven maatregelen te treffen.
Bij besluit van 28 januari 2010 (hierna: bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 1 maart 2010, ingekomen bij het College op 1 maart 2010, beroep ingesteld. Bij brief van 2 juni 2010 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 11 juni 2010 heeft appellante gereageerd op het verweerschrift.
Bij brief van 6 juli 2010 heeft verweerder gereageerd op de brief van 11 juni 2010.
Bij fax van 3 januari 2011 heeft appellante de gronden van het beroep aangevuld.
Het College heeft de zaak op 15 maart 2012 ter zitting behandeld, alwaar namens appellante zijn verschenen C (hierna: C) en de gemachtigde. Van de zijde van de verweerder is de gemachtigde verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Op 6 en 7 mei 2009 en 28 en 29 september 2009 hebben ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst controles uitgevoerd op verschillende bedrijfslocaties van appellante en geconstateerd dat niet werd voldaan aan verschillende bepalingen in de Gwd en het Varkensbesluit. Bij besluit van 12 oktober 2009 heeft verweerder, omdat appellante niet alle in de vooraankondiging bestuursdwang/last onder dwangsom van 11 augustus 2009 genoemde herstelmaatregelen volledig had uitgevoerd, appellante een last onder dwangsom opgelegd met een termijn tot 7 november 2009 om de overtredingen ongedaan te maken. Bij beslissing van 3 november 2009 is de termijn waarbinnen de herstelmaatregelen moesten worden uitgevoerd verlengd tot 28 november 2009. Tijdens een hercontrole op
10 november 2009 is gebleken dat appellante de herstelmaatregelen heeft uitgevoerd en dat de locaties per die datum voldoen aan de eisen als neergelegd in de Gwd en het Varkensbesluit. Dat appellante binnen de begunstigingstermijn aan de last onder dwangsom heeft voldaan heeft verweerder vermeld in het bestreden besluit.
2.2 Het beroep van appellante richt zich niet tegen de inhoud van het bestreden besluit, maar tegen de wijze waarop dit besluit tot stand is gekomen. Ten eerste betoogt appellante dat mevrouw drs. D (hierna: D), die betrokken was bij het opstellen van het primaire besluit, niet bij de hoorzitting in de bezwaarfase aanwezig behoorde te zijn en dat het horen niet conform het bepaalde in artikel 7:5 Awb heeft plaatsgevonden. Het College volgt appellante hierin niet. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat het horen is geschied door mr. E, die niet bij de voorbereiding van het primaire besluit betrokken is geweest. Voorts kan uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet worden opgemaakt dat de aanwezigheid van D op de hoorzitting was ingegeven door een ander belang dan het geoorloofde belang bestaande uit het geven van een toelichting op het in de primaire fase ingenomen standpunt.
Daarnaast richt het beroep zich tegen de wijze waarop appellante tijdens de hoorzitting door D is bejegend, nu C de opstelling van D als denigrerend heeft ervaren. Gelet op hetgeen hierover door C en de gemachtigde van appellante ter zitting van het College is verklaard, acht het College aannemelijk dat D op de hoorzitting uitlatingen over het bedrijf en de bedrijfsvoering van appellante heeft gedaan die door C, niet ten onrechte, als laatdunkend zijn ervaren. Het College neemt daarbij in aanmerking dat het door C en de gemachtigde van appellante geschetste beeld van de opstelling van D tijdens de hoorzitting door verweerder niet is betwist. Door de gemachtigde van verweerder is in dit verband ter zitting verklaard dat hij zich in dit door appellante geschetste beeld van de opstelling van D – voortkomend uit haar betrokkenheid bij het dierenwelzijn – wel kan herkennen.
2.3 Voorgaande neemt niet weg dat het niet is gebleken dat hierdoor de hoorzitting op zodanige wijze is beïnvloed dat dit gevolgen heeft gehad voor de inhoud van het bestreden besluit. Het College overweegt daartoe dat blijkens het verslag van de hoorzitting, dat zich beperkt tot een zakelijke weergave van het besprokene, de kernpunten van het bezwaar van appellante op de hoorzitting zijn besproken. Gelet hierop en in aanmerking nemend dat het bestreden besluit naar zijn inhoud niet door appellante is betwist, ziet het College geen aanleiding te oordelen dat dit besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen.
2.4 Het beroep moet derhalve ongegrond worden verklaard.
2.5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E. Dijt, in tegenwoordigheid van mr. L.B.J. Leunissen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2012.
w.g. E. Dijt w.g. L.B.J. Leunissen