2. De grondslag van het geschil
2.1 Het gaat in deze procedure om de vraag of verweerder het bezwaar van appellanten – zoals dat is verwoord in de brief van 22 april 2009 – tegen de via de veiling in 2008 afgedragen heffingen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit en in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat er sprake is van een prematuur bezwaar nu er op het moment van het indienen van het bezwaar nog geen voor bezwaar vatbaar besluit – de eindnota over 2008 - is genomen en dat appellanten er ook nog niet van uit konden gaan dat dat wel het geval was.
Naar aanleiding van de schorsing ter zitting van 21 maart 2011 heeft verweerder de volgende informatie verschaft. De heffingsplichtige partijen – verkopers en importeurs – die bij verweerder bekend zijn, hebben allen een eindnota ontvangen. Voor zover dat bij aanvang van de procedure nog niet gebeurd was, is dat alsnog geschied. Voor een aantal appellanten geldt dat zij niet bekend zijn bij verweerder, dan wel dat zij gestopt zijn met hun activiteiten, dan wel handelaar zijn (en geen teler of importeur) en op grond daarvan geen eindnota van verweerder hebben gekregen.
2.2 Appellanten hebben in beroep hun stelling(en) nader gespecificeerd. Uit de jurisprudentie van het College blijkt dat bezwaar en beroep tegen de onderhavige heffingen alleen mogelijk is tegen een besluit van verweerder waarin de verschuldigdheid van de heffing is neergelegd in een eindnota. Appellanten onderscheiden 3 groepen, de groep (1) importeurs/telers die geen eindnota hebben ontvangen, de groep (2) importeurs/telers die wel een eindnota hebben ontvangen en de groep (3) kopers die geen eindnota ontvangen.
Wat groep (1) betreft geldt dat verweerder ten onrechte meent dat het bezwaar prematuur is en appellanten moeten wachten op een eindnota; die eindnota hebben zij immers nooit ontvangen. Op deze manier kunnen zij dus nooit bezwaar en beroep instellen.
Wat groep (2) betreft stellen appellanten dat zij weliswaar een eindnota hebben ontvangen, maar dat deze eindnota niet kan worden aangemerkt als een eindnota voor zover het gaat om de via de veiling gerealiseerde omzet en de daarover verschuldigde heffing; de eindnota die appellanten nu hebben ontvangen ziet immers alleen op de heffing over de omzet die buiten de veiling om is gerealiseerd. Kortom, ook voor deze appellanten geldt dat er geen mogelijkheid bestond bezwaar en beroep aan te tekenen tegen verschuldigde heffing in verband met verkopen via de veiling.
Voor groep (3) geldt dat zij als koper geen besluit krijgen, maar via de veiling wel HbAG-heffing hebben afgedragen. Door deze groep appellanten geen eindnota te verstrekken, krijgt ook deze groep geen besluit waartegen zij bezwaar en beroep kunnen instellen.
De overige beroepsgronden gaan verder in op de heffingssystematiek en de –grondslag, de HbAG-heffing en de schade.
2.3 Het College is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaarschrift en dat de situaties zoals beschreven in artikel 6:10, eerste lid, onder a of b, van de Awb zich niet voordoen.
Daartoe overweegt het College het volgende. Niet in geschil is dat op het moment van het maken van het bezwaar nog geen eindnota’s over het jaar 2008 door verweerder aan appellanten waren toegezonden. In zo’n geval blijft niet-ontvankelijkverklaring dan toch achterwege als het besluit ten tijde van de indiening van het bezwaar wel reeds tot stand was gekomen of niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit het geval was.
Anders dan door appellante is bepleit, is er naar het oordeel van het College geen sprake van de laatste situatie. De inhouding en afdracht door de veiling vindt plaats op basis van een daartoe door de kweker of importeur aan de veiling verleende machtiging om op de afrekening van een door tussenkomst van de veiling tot stand gekomen transactie een bedrag in te houden. Dit bedrag is slechts een vrijwillig verrichte aanbetaling op, dan wel vervroegde betaling van, de heffing. De veiling handelt aldus namens de kweker/importeur en niet namens verweerder (uitspraak van het College van 25 maart 2010 in de zaak AWB 08/264, LJN: BM0108). Appellanten hebben uit deze inhoudingen dan ook niet redelijkerwijs kunnen afleiden dat het besluit van verweerder over de verschuldigde heffing reeds tot stand was gekomen.
Het betoog van appellanten – samengevat weergegeven – inhoudende dat zij, de telers/importeurs die uitsluitend via de veiling verkopen of inkopen, geen eindnota van verweerder ontvangen als gevolg waarvan zij tussen de wal en het schip dreigen te raken nu er door aldus te handelen voor deze appellanten geen enkele rechtsmiddeleningang openstaat, treft geen doel. Het College heeft ter zitting uitgebreid stil gestaan bij de vraag in hoeverre de onderhavige appellanten eindnota’s hebben ontvangen of zullen ontvangen. Uit de informatie die is verkregen na de schorsing van het onderzoek ter zitting is gebleken dat de meeste appellanten die bij verweerder bekend zijn als importeur en/of teler een eindnota hebben ontvangen. Voor de enkele appellanten die nog geen eindnota hebben ontvangen, geldt dat de eindnota inmiddels alsnog is verstrekt of dat sprake was van appellanten die niet bekend waren bij verweerder dan wel bekend waren in een andere hoedanigheid (als handelaar en niet als teler en/of importeur) dan wel inmiddels gestopt waren met het telen/importeren van bloemkwekerijproducten en dat om die reden geen eindnota is verstrekt door verweerder. Slechts voor één appellante (Sher) was nog onduidelijk of een eindnota zou volgen. Verweerder heeft bij e-mail van 25 januari 2012 laten weten dat Sher in de gelegenheid zal worden gesteld om aangifte te doen over het jaar 2008 en dat deze aangifte zal worden gevolgd door een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit (eindnota). De door appellanten opgeworpen vraag of verweerder in beroep alsnog een eindnota over het jaar 2008 mag vaststellen, dient te worden beantwoord in een procedure naar aanleiding van een bezwaar tegen die eindnota.
Op grond van het bovenstaande komt het College tot de conclusie dat appellanten wel degelijk in de gelegenheid zijn (of zijn geweest) rechtsmiddelen aan te wenden tegen een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit. Dat in een groot aantal zaken niet alsnog bezwaar is ingediend tegen de eindnota dient voor rekening en risico van appellanten te komen. In de onderhavige procedure kan de inhoud van de eindnota’s niet beoordeeld worden. De beoordeling in beroep in de onderhavige zaak betreft immers de vraag of verweerder de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Anders dan appellanten veronderstellen, zijn de kopers in de onderhavige verordening niet heffingsplichtig en ontvangen zij dus geen eindnota. Dat betekent dat ook hun bezwaar tegen de eindnota terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Appellanten hebben verder nog gesteld dat op het pro forma bezwaar van 3 april 2009 niet is beslist bij de beslissing op bezwaar van 5 mei 2009 maar bij brief van 10 april 2009. Naar het oordeel van het College ziet deze stelling er aan voorbij dat de brief van 10 april 2009 de brief is waarmee appellanten in de gelegenheid worden gesteld het verzuim inhoudende dat het bezwaarschrift geen omschrijving bevat van het besluit waartegen het zich richt alsmede de gronden van bezwaar niet bevat, te herstellen. Deze brief kan anders dan appellanten concluderen niet worden aangemerkt als een beslissing op het pro forma bezwaar, nog daargelaten de vraag of de daaraan door appellanten verbonden conclusies met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep, juist zijn. Niet in geschil is dat appellanten het verzuim niet hebben hersteld. Ook dit bezwaar is derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat verweerder het bezwaar van appellanten terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep moet dan ook ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.