ECLI:NL:CBB:2012:BX6782

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1283 AWB 10/1284 AWB 10/1285 A
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke lus en proceskostenveroordeling in heffingszaken bloemkwekerij

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 24 augustus 2012, zijn drie zaken aan de orde gesteld met betrekking tot de heffingsnota's van het Productschap Tuinbouw. De appellanten, waaronder Fa. A. en C. B.V., hebben bezwaar gemaakt tegen de heffingsbesluiten die hen zijn opgelegd. Het College heeft in een eerdere tussenuitspraak op 23 december 2011 geconstateerd dat de bestreden besluiten niet voldoende inzicht gaven in de heffingsplicht en dat de heffingspraktijk niet in overeenstemming was met de geldende verordening. Na de tussenuitspraak heeft verweerder de besluiten herzien en nieuwe nota's toegestuurd, maar appellanten hebben betoogd dat deze aanpassingen nog steeds niet correct waren.

Het College heeft de beroepen van appellanten gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd, maar de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand gelaten. Dit betekent dat de gewijzigde heffingsnota's, die nu wel inzichtelijk maken welk heffingspercentage verschuldigd is, blijven gelden. Het College heeft ook geoordeeld dat de HbAG-heffing geen onderdeel uitmaakt van de bestreden nota's. Verder heeft het College verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellanten, vastgesteld op € 1092,50, en het griffierecht van € 298,-- vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in heffingsbesluiten en de noodzaak voor bestuursorganen om zorg te dragen voor een correcte en duidelijke communicatie naar heffingsplichtigen. De beslissing van het College biedt een precedent voor toekomstige zaken waarin appellanten zich beroepen op onduidelijkheid in heffingsbesluiten.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 10/1283 t/m 10/1285 24 augustus 2012
4240 Bloemkwekerijheffing
Uitspraak in de zaak van:
Fa. A., gevestigd te B., en anderen, (AWB 10/1283)
C. B.V. en D. B.V., gevestigd te E., (AWB 10/1284)
F. VOF, gevestigd te G., en anderen (AWB 10/1285)
appellanten,
gemachtigde: mr. G.P. van Malkenhorst, werkzaam bij Bakkerberaad te Utrecht,
tegen
het Productschap Tuinbouw, verweerder,
gemachtigde: mr. Th. Keizer, werkzaam bij verweerder.
1. Het procesverloop
Voor een beschrijving van het verloop van de procedure tot en met 23 december 2011 verwijst het College naar rubriek 1 van zijn tussenuitspraak van die datum (LJN: BV1305).
Bij brief van 27 februari 2012 heeft verweerder mededeling gedaan van het herstel van het in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken door toezending van nieuwe nota’s en door wijziging van de bestreden beslissingen op bezwaar.
Bij brieven van 20 maart en 19 april 2012 hebben appellanten een schriftelijke reactie op de nadere motivering aan het College gegeven en stukken overgelegd.
Verweerder heeft eveneens stukken overgelegd en gereageerd op de reactie van appellanten.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 De bepalingen op grond waarvan de bestreden besluiten zijn genomen zijn weergegeven in rubriek 2.1 van de hiervoor genoemde tussenuitspraak.
2.2 Het College stelt voorop dat de beroepen van appellanten gegrond zijn, gezien het in de tussenuitspraak gegeven oordeel dat:
- de bestreden besluiten de heffingsplichtige niet volledig inzicht geven en duidelijkheid verschaffen over de totale bedragen die hij als heffingsplichtige verschuldigd is, en;
- de heffingspraktijk niet in overeenstemming is met het doel van de Verordening voor zover het gaat om verkoop door een heffingsplichtige via een Duitse veiling, en;
- de bestreden besluiten in de zaken AWB 10/1284 en AWB 10/1285 ten onrechte bepalen dat de heffingsbesluiten besluiten zijn ?op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen? zoals bedoeld in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De bestreden besluiten zullen om die redenen zullen worden vernietigd.
2.3 Verweerder heeft de bestreden besluiten in de drie zaken nader gemotiveerd en gewijzigd in die zin dat inzichtelijk wordt gemaakt welk heffingspercentage appellanten in totaal verschuldigd zijn over het via de bloemenveiling afgezette bloemkwekerijproduct. Dit heeft geleid tot aangepaste heffingsnota’s. Tevens heeft verweerder in de zaken AWB 10/1284 en AWB 10/1285 de beslissing voor zover het de proceskostenvergoeding in bezwaar betreft aangepast. In de zaak AWB 10/1285 is ten aanzien van appellante Mts. De Mulder-Steegh het bestreden besluit aangepast wat betreft het heffingspercentage voor het via de Duitse veiling afgezette deel. Ook dit heeft geleid tot een gewijzigde heffingsnota.
2.4 Appellanten brengen naar voren dat de bestreden besluiten nog niet correct zijn aangepast. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht onder ?betaald via veiling(en) volgens doorberekening aan de afnemer? gaat uit van een percentage van 0,31%. Dit dient een percentage van 0,40% te zijn, nu de veiling ook een percentage namens het HbAG heeft ingehouden. In het verlengde hiervan betogen appellanten in zaak 10/1283 dat, gelet op dit bezwaar tegen de onjuiste verrekening een proceskostenvergoeding in bezwaar moet volgen.
2.5 Ter beoordeling staat thans of de door verweerder ingediende wijzigingen stand kunnen houden en aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten in stand te laten. Het College is van oordeel dat een heffingsnota de heffingsplichtige volledig inzicht moet geven en duidelijkheid te verschaffen over de bedragen die de heffingsplichtige op grond van de Verordening waarop de in de nota opgelegde heffing is gebaseerd, aan verweerder is verschuldigd. Anders dan appellanten betogen, behoort daar niet de HbAG-heffing toe. De HbAG-heffing dient dus ook geen deel uit te maken van de bestreden nota’s. (vgl. uitspraak College van 15 juni 2012 in de zaak AWB 11/282, LJN: BW8899). Anders dan appellanten hebben betoogd, hoeft dit bezwaar, nu dit niet gegrond is, niet te leiden tot een proceskostenvergoeding in bezwaar. De gewijzigde bestreden besluiten kunnen derhalve stand houden en de rechtsgevolgen worden in stand gelaten.
2.6 Het College acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Aangezien het om samenhangende zaken gaat, worden deze voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a van het Besluit proceskosten bestuursrecht, beschouwd als één zaak. Verweerder dient de kosten van de door gemachtigde van appellanten beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, te vergoeden. Deze kosten zijn vastgesteld op € 1092,50 (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor de zitting die heeft plaatsgevonden en een half punt voor het geven van schriftelijke inlichtingen, tegen een waarde van
€ 437,-- per punt, in een zaak van gemiddeld gewicht, met vermenigvuldigingsfactor 1).
2.7 Verweerder dient het door appellanten voor de behandeling van de drie beroepen betaalde griffierecht te vergoeden.
3. De beslissing
Het College:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1092,50 (zegge:
duizendtweeennegentig euro en vijftig cent );
- bepaalt dat verweerder het door appellanten voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ad € 298,--
(zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. J.A. de Koning als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2012.
w.g. M. Munsterman w.g. J.A. de Koning