2. De beoordeling van het geschil
2.1 De bepalingen op grond waarvan de bestreden besluiten zijn genomen zijn weergegeven in rubriek 2.1 van de hiervoor genoemde tussenuitspraak.
2.2 Het College stelt voorop dat de beroepen van appellanten gegrond zijn, gezien het in de tussenuitspraak gegeven oordeel dat:
- de bestreden besluiten de heffingsplichtige niet volledig inzicht geven en duidelijkheid verschaffen over de totale bedragen die hij als heffingsplichtige verschuldigd is, en;
- de heffingspraktijk niet in overeenstemming is met het doel van de Verordening voor zover het gaat om verkoop door een heffingsplichtige via een Duitse veiling, en;
- de bestreden besluiten in de zaken AWB 10/1284 en AWB 10/1285 ten onrechte bepalen dat de heffingsbesluiten besluiten zijn ?op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen? zoals bedoeld in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De bestreden besluiten zullen om die redenen zullen worden vernietigd.
2.3 Verweerder heeft de bestreden besluiten in de drie zaken nader gemotiveerd en gewijzigd in die zin dat inzichtelijk wordt gemaakt welk heffingspercentage appellanten in totaal verschuldigd zijn over het via de bloemenveiling afgezette bloemkwekerijproduct. Dit heeft geleid tot aangepaste heffingsnota’s. Tevens heeft verweerder in de zaken AWB 10/1284 en AWB 10/1285 de beslissing voor zover het de proceskostenvergoeding in bezwaar betreft aangepast. In de zaak AWB 10/1285 is ten aanzien van appellante Mts. De Mulder-Steegh het bestreden besluit aangepast wat betreft het heffingspercentage voor het via de Duitse veiling afgezette deel. Ook dit heeft geleid tot een gewijzigde heffingsnota.
2.4 Appellanten brengen naar voren dat de bestreden besluiten nog niet correct zijn aangepast. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht onder ?betaald via veiling(en) volgens doorberekening aan de afnemer? gaat uit van een percentage van 0,31%. Dit dient een percentage van 0,40% te zijn, nu de veiling ook een percentage namens het HbAG heeft ingehouden. In het verlengde hiervan betogen appellanten in zaak 10/1283 dat, gelet op dit bezwaar tegen de onjuiste verrekening een proceskostenvergoeding in bezwaar moet volgen.
2.5 Ter beoordeling staat thans of de door verweerder ingediende wijzigingen stand kunnen houden en aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten in stand te laten. Het College is van oordeel dat een heffingsnota de heffingsplichtige volledig inzicht moet geven en duidelijkheid te verschaffen over de bedragen die de heffingsplichtige op grond van de Verordening waarop de in de nota opgelegde heffing is gebaseerd, aan verweerder is verschuldigd. Anders dan appellanten betogen, behoort daar niet de HbAG-heffing toe. De HbAG-heffing dient dus ook geen deel uit te maken van de bestreden nota’s. (vgl. uitspraak College van 15 juni 2012 in de zaak AWB 11/282, LJN: BW8899). Anders dan appellanten hebben betoogd, hoeft dit bezwaar, nu dit niet gegrond is, niet te leiden tot een proceskostenvergoeding in bezwaar. De gewijzigde bestreden besluiten kunnen derhalve stand houden en de rechtsgevolgen worden in stand gelaten.
2.6 Het College acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Aangezien het om samenhangende zaken gaat, worden deze voor de toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a van het Besluit proceskosten bestuursrecht, beschouwd als één zaak. Verweerder dient de kosten van de door gemachtigde van appellanten beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, te vergoeden. Deze kosten zijn vastgesteld op € 1092,50 (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor de zitting die heeft plaatsgevonden en een half punt voor het geven van schriftelijke inlichtingen, tegen een waarde van
€ 437,-- per punt, in een zaak van gemiddeld gewicht, met vermenigvuldigingsfactor 1).
2.7 Verweerder dient het door appellanten voor de behandeling van de drie beroepen betaalde griffierecht te vergoeden.