ECLI:NL:CBB:2012:BZ2656

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 december 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/775
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • H.A.B. van Dorst-Tatomir
  • E. Dijt
  • E.M.H. Loozen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van budgetvaststelling voor AWBZ-instelling op basis van beleidsregel Contracteerruimte 2007

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 5 december 2012, wordt de budgetvaststelling voor een AWBZ-instelling beoordeeld. Appellante, Joost Zorgt B.V., had beroep ingesteld tegen een besluit van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) van 9 september 2008, waarin de bezwaren van appellante tegen twee tariefbeschikkingen ongegrond werden verklaard. De procedure begon met de indiening van het beroep op 15 oktober 2008, gevolgd door aanvullende gronden op 14 november 2008. De NZa had in haar besluit de beleidsregel Contracteerruimte 2007 toegepast, die de basis vormde voor de beoordeling van de budgetverzoeken van zorgaanbieders. De appellante betoogde dat de NZa ten onrechte geen aanleiding had gevonden om van deze beleidsregel af te wijken, ondanks de bijzondere omstandigheden waarin zij zich bevond.

Het College oordeelde dat de NZa terecht geen aanleiding had gevonden om af te wijken van de beleidsregel, aangezien de beleidsregel expliciet voorziet in de situatie waarin partijen niet tot overeenstemming komen over de hoogte van het budget. Het College concludeerde dat de NZa het bezwaar van appellante tegen de tariefbeschikking met eindnummer 2 ten onrechte ontvankelijk had geacht, en verklaarde het beroep in dat opzicht gegrond. Het bezwaar tegen de tariefbeschikking met eindnummer 4 werd echter ongegrond verklaard, omdat de NZa de beleidsregel correct had toegepast.

De uitspraak eindigde met de veroordeling van de NZa in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 644,-, en de vergoeding van het griffierecht van € 288,- aan appellante. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de beleidsregels door de NZa en de noodzaak voor zorgaanbieders om zich aan deze regels te houden, zelfs in het licht van bijzondere omstandigheden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/775 5 december 2012
13950 Wet marktordening gezondheidszorg
Uitspraak in de zaak van:
Joost Zorgt B.V., te Utrecht, appellante,
gemachtigde: mr. R.M. van den Boogaart, advocaat te Rotterdam,
tegen
de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster,
gemachtigde: mr. drs. J.J. Rijken, advocaat te Den Haag.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief, bij het College binnengekomen op 15 oktober 2008, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster van 9 september 2008. Bij dit besluit heeft verweerster de bezwaren van appellante tegen de tariefbeschikking van 5 september 2007 met eindnummer 2 en de tariefbeschikking van 19 december 2007 met eindnummer 4 ongegrond verklaard.
Appellante heeft de gronden van haar beroep aangevuld bij brief van 14 november 2008.
Bij brief van 6 april 2009 heeft verweerster een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 12 september 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun standpunt nader hebben toegelicht.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Met ingang van 1 januari 2005 is voor instellingen die zorg verlenen waarop verzekerden aanspraak maken op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) een systeem van macrobudgettering geïntroduceerd. In dit systeem kan verweerster worden verzocht een budget voor AWBZ-instellingen vast te stellen. Verweerster toetst de budgetverzoeken aan het beschikbare macrobudget dat wordt aangeduid met de term contracteerruimte. Verweerster beoordeelt de budgetverzoeken op drie momenten (rondes) in het jaar, in de maanden maart, juli en oktober. In die drie rondes kan, rekening houdend met de in de loop van het jaar toegenomen productieafspraken, worden verzocht om aanpassing van het budget.
Ter uitvoering van het voormelde systeem heeft verweerster, op aanwijzing van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de beleidsregel Contracteerruimte 2007 vastgesteld, die in de loop van 2007 meerdere malen door elkaar opvolgende beleidsregels (CA-122, CA-172, CA-189, CA- 207 en CA-263) met eenzelfde strekking is vervangen.
Met betrekking tot de verwerking van de budgetverzoeken is in deze beleidsregel vermeld:
" 3.1 Eenzijdige verzoeken
Indien partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen over de hoogte van de productie en/of de hoogte van de prijzen (het zogenoemde tweezijdige verzoek), neemt de NZa ook eenzijdig ingediende verzoeken van een zorgaanbieder of zorgkantoor in behandeling. Per ronde kan door een zorgaanbieder dan wel een zorgkantoor geen eenzijdig verzoek worden ingediend wanneer er in diezelfde ronde ook een tweezijdig verzoek met betrekking tot dezelfde prestaties of prijzen wordt ingediend.
Indien desondanks in één ronde naast een tweezijdig verzoek ook een eenzijdig verzoek door een zorgaanbieder dan wel zorgkantoor wordt ingediend, wordt het eenzijdige verzoek afgewezen.
3.2 Vaststelling aantallen en prijzen
In de hierna volgende onderdelen 3.1 en 3.2 wordt aangegeven van welke aantallen (q's) en prijzen (p's) de NZa uitgaat voor de toetsing van de financiële afspraken aan de beschikbare contracteerruimte (zie onderdelen 4 t/m 7) en van welke p's de NZa uitgaat voor de vaststelling van de tarieven.
3.2.1 Vaststelling aantal (q)
? Indien de door de zorgaanbieder en het zorgkantoor per prestatie
aangevraagde q aan elkaar gelijk zijn, gaat NZa per prestatie uit van de
door de zorgaanbieder en het zorgkantoor aangevraagde q.
? Indien de door de zorgaanbieder per prestatie aangevraagde q hoger is dan
door het zorgkantoor aangevraagde q, gaat de NZa per prestatie uit van de
door het zorgkantoor aangevraagde q.
? Indien de door het zorgaankantoor per prestatie aangevraagde q hoger is dan
de door de zorgaanbieder aangevraagde q, gaat de NZa per prestatie uit van
de door de zorgaanbieder aangevraagde q.
? Indien één of beide partijen geen q aanvraagt, gaat NZA uit van het feit
dat de q nul is.
3.2.2 Vaststelling tarief (p)
? Indien de door de zorgaanbieder en het zorgkantoor aangevraagde p aan
elkaar gelijk zijn en niet hoger dan het voor de prestatie in de beleidsregel
gestelde maximumbedrag, gaat NZa uit van de door zorgaanbieder en
zorgkantoor aangevraagde p.
? Indien de door de zorgaanbieder en het zorgkantoor aangevraagde p niet aan
elkaar gelijk zijn of één van de partijen geen p aanvraagt, gaat de NZa uit
van het voor de prestatie in de beleidsregel vastgestelde maximumbedrag.
(…)"
2.2 Voor zover het beroep van appellante zich richt tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen de tariefbeschikking met eindnummer 2 overweegt het College het volgende.
De tariefbeschikkingen met de eindnummers 2 en 4 zijn vastgesteld in het kader van de juli- respectievelijk de oktoberronde. In de tariefbeschikking met eindnummer 4 is dezelfde ingangsdatum vermeld als in de tariefbeschikking met de eindnummer 2, te weten 1 januari 2007. Verder is in de tariefbeschikking met eindnummer 4, evenals in de tariefbeschikking met de eindnummer 2 de clausule opgenomen dat met de ingangsdatum van deze tariefbeschikking de geldigheidsduur van de geldende tariefbeschikking wordt beperkt tot de ingangsdatum van deze tariefbeschikking. Gezien het voorgaande is met de inwerkingtreding van de tariefbeschikking met eindnummer 4 de geldigheidsduur van de daaraan voorafgaande tariefbeschikking met eindnummer 2 teniet gedaan. Dat appellante ten tijde van het bestreden besluit desondanks een belang bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar tegen de tariefbeschikking met eindnummer 2 had, ziet het College niet in.
De conclusie is dat verweerster het bezwaar van appellante tegen de tariefbeschikking met eindnummer 2 ten onrechte ontvankelijk heeft geacht. Het beroep moet in zoverre gegrond worden verklaard en het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd. Het College zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en het bezwaar van appellante tegen de tariefbeschikking met eindnummer 2 alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.3 Voor zover het beroep van appellante zich richt tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen de tariefbeschikking met eindnummer 4 overweegt het College het volgende.
Appellante heeft betoogd - samengevat weergegeven - dat het aanvraagformulier, dat in het kader van de oktoberronde is ingediend, onder protest door haar is getekend. Verweerster had nader onderzoek naar dit protest dienen te verrichten. Appellante verkeerde in een bijzondere positie. Vlak voor de sluiting van de offertetermijn werd de samenwerking tussen haar en de zorgaanbieder Vitras beëindigd. Hierdoor had appellante niet meer de gelegenheid om het zogenoemde HKZ-certificaat - het certificaat van de Stichting Harmonisatie van de Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector - te behalen en werd zij door het zorgkantoor in kwadrant IV ingedeeld. Het zorgkantoor heeft deze indeling het gehele jaar 2007 gehandhaafd, hoewel appellante het voormelde certificaat op 24 april 2007 alsnog behaalde. Verder werd appellante slechts een garantiebudget toegekend voor 11 periodes, terwijl er 13 periodes gefinancierd dienden te worden. Vanuit bedrijfseconomisch perspectief is appellante in een nadelige positie gemanoeuvreerd ten opzichte van al langer bestaande en kapitaalkrachtiger bedrijven. Zij heeft als kleinschalige zorgaanbieder die vanuit een aantal bijzondere idealen is ontstaan maar net het hoofd boven water kunnen houden. Verweerster had deze omstandigheden moeten betrekken bij haar besluitvorming dan wel had daarin aanleiding moeten zien om af te wijken van de beleidsregel Contracteerruimte 2007.
Het College stelt vast dat appellante bij het aanvraagformulier in het kader van de oktoberronde een brief heeft gevoegd die is gericht aan het zorgkantoor. In deze brief heeft appellante een aantal argumenten aangedragen waarom het zorgkantoor een hoger budget zou moeten overeenkomen. In deze brief heeft verweerster naar het oordeel van het College terecht geen aanleiding gevonden het aanvraagformulier ontoereikend te achten om daarop een beslissing te kunnen nemen. De brief van appellante laat namelijk onverlet dat in het aanvraagformulier een gezamenlijke verzoek van appellante en het zorgkantoor is neergelegd om het budget voor de oktoberronde vast te stellen.
Verweerster heeft het aanvraagformulier overeenkomstig de beleidsregel Contracteerruimte 2007 in de tariefbeschikking met eindnummer 4 verwerkt. Zij heeft naar het oordeel van het College terecht geen aanleiding gevonden van deze beleidsregel af te wijken. Daartoe is van belang dat verweerster bij een tweezijdig verzoek van de zorgaanbieder en het zorgkantoor op grond van onderdeel 3.2 van de beleidsregel dient uit te gaan van de gezamenlijk aangevraagde aantallen en prijzen. Dat appellante dit gezamenlijk aangevraagde budget te laag achtte en om die reden een brief bij het aanvraagformulier had gevoegd, maakt dat niet anders. De omstandigheid dat tussen de zorgaanbieder en het zorgkantoor een verschil van inzicht bestaat, is verdisconteerd in de beleidsregel Contracteerruimte 2007. In eerdergenoemd onderdeel is namelijk vermeld van welke aantallen en prijzen verweerster uitgaat wanneer de door de zorgaanbieder en het zorgkantoor aangevraagde aantallen en prijzen niet gelijk zijn of één van hen geen aantallen of prijzen aanvraagt. Dat het indienen van een eenzijdig verzoek, waarbij appellante hogere aantallen en prijzen dan het zorgkantoor had aangevraagd, niet zinvol was geweest, aangezien in dat geval op grond van de beleidsregel de opgave van het zorgkantoor zou zijn gevolgd, is inherent aan de wijze van vaststelling en verdeling van budgetten in het systeem van macrobudgettering. Ook in hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd over de positie waarin zij verkeerde en de door haar ondervonden nadelige financiële gevolgen, heeft verweerster naar het oordeel van het College terecht geen aanleiding gevonden om van voormelde beleidsregel af te wijken.
De conclusie is dat verweerster het bezwaar van appellante tegen de tariefbeschikking met eindnummer 4 terecht ongegrond heeft verklaard.
2.4 Het College ziet aanleiding verweerster te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1, ad € 322,- per punt).
3. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond voor zover dit is gericht tegen de ongegrondverklaring van appellantes bezwaar tegen de
tariefbeschikking met eindnummer 2;
- vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- verklaart het bezwaar tegen de tariefbeschikking met eindnummer 2 niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-
(zegge: zeshonderdvierenveertig euro);
- bepaalt dat verweerster aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,-
(zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mrs. H.A.B. van Dorst-Tatomir, E. Dijt en E.M.H. Loozen in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 december 2012.
w.g. H.A.B. van Dorst-Tatomir w.g. B.S. Jansen