Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2013 in de zaak tussen
[A], te [woonplaats], appellant,
de staatssecretaris van Economische Zaken,
Procesverloop
Overwegingen
Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellantes bezwaar hiertegen gedeeltelijk gegrond verklaard, de geconstateerde oppervlakte van de percelen gewijzigd vastgesteld, de toeslag verhoogd en het kortingsbedrag verlaagd.
12 januari 2007, zodat de beoordeling van de bedrijfstoeslag 2010 moet worden herzien in die zin dat de opgelegde korting komt te vervallen. Appellant is het verder niet eens met de door verweerder opgelegde aanvullende korting. Hij vindt dat hem geen schuld treft aan de te hoge opgave omdat hij zich mocht baseren op de oppervlakte zoals vastgesteld door de AID in 2007.
Volgens de toelichting bij de Gecombineerde opgave 2010, die aan de landbouwer wordt verstrekt, moet de landbouwer die in aanmerking wil komen voor de slotenmarge de extra oppervlakte daarvan berekenen en op de ‘Opgave gewaspercelen’ in de kolom ‘slotenmarge’ invullen, waarna verweerder beoordeelt of de opgave van de slotenmarge voldoet aan de voorwaarden. Ondanks deze toelichting heeft appellant in de kolom ‘slotenmarge’ niets ingevuld. Dit betekent dat appellant de slotenmarge niet heeft aangevraagd, zodat deze ook niet tot een toekenning van (extra) bedrijfstoeslag kon leiden.
20 mei 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BQ6205) kan van een kennelijke fout over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen. Niet valt in te zien hoe het verweerder aanstonds duidelijk had moeten zijn dat appellant slotenmarge wilde aanvragen. Van een onsamenhangende of tegenstrijdig ingevulde aanvraag is dan ook geen sprake.
Het College onderschrijft de conclusie van verweerder dat appellant niet heeft bewezen dat hem geen schuld treft. Appellant is bij zijn opgave uitgegaan van de door de AID in 2007 gemeten oppervlaktes. Het kan appellant echter niet zijn ontgaan dat hij, toen hij zijn aanvraag voor 2010 invulde, de in verweerders systeem geregistreerde oppervlaktes overschreed: niet bestreden is dat appellant op de bedrijfskaart behorend bij de Gecombineerde opgave 2010 de door verweerder voorgedrukte gegevens handmatig heeft gewijzigd. Daarnaast heeft hij op de bijbehorende gewaspercelenlijst grotere oppervlaktes opgenomen dan zoals voorgedrukt op de bedrijfskaart, dit onder verwijzing naar de controle door de AID uit 2007. Appellant is zich er dus van bewust geweest dat de door hem opgegeven percelen groter waren dan de oppervlaktes die op dat moment op basis van de geldende referentiepercelen waren geregistreerd. Bovendien kon appellant uit de hem op
1 oktober 2010 toegezonden “ebopbrief” afleiden dat de oppervlaktes volgens de AAN-laag, die in 2010 nog steeds werd geactualiseerd, konden afwijken van de eerder geconstateerde dan wel van de door hem opgegeven oppervlaktes. Appellant reageerde echter niet op deze brief. Appellant diende er dus rekening mee te houden dat hij onjuiste oppervlaktes opgaf en hem treft in zoverre schuld dat hij er desondanks voor heeft gekozen om geen nadere stappen te zetten. Daarnaast wil het College niet onvermeld laten dat landbouwers op diverse manieren op de hoogte zijn gebracht van de wijzigingen in de perceelsoppervlakte die het invoeren van de AAN-laag vanaf 2009 tot gevolg had, zodat een landbouwer er niet op mocht vertrouwen dat een eens geconstateerde perceelsoppervlakte ook na 2009 nog juist was.