ECLI:NL:CBB:2013:216

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 oktober 2013
Publicatiedatum
31 oktober 2013
Zaaknummer
AWB 12/97
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van bedrijfstoeslag op basis van GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant [A] en de staatssecretaris van Economische Zaken over de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2010. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 21 juni 2011, waarin zijn bedrijfstoeslag was vastgesteld op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Het bestreden besluit van 27 december 2011 verhoogde de bedrijfstoeslag met € 403,62, maar appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

Tijdens de zittingen op 30 januari en 13 september 2013 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de geconstateerde oppervlakte van zijn percelen onjuist was vastgesteld. Hij stelde dat de tussensloot aan de voorwaarden voor de slotenmarge voldeed en dat de metingen van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) op 4 september 2012 niet overeenkwamen met eerdere metingen door de Algemene Inspectiedienst (AID). Appellant betoogde dat hij zich had gebaseerd op de gegevens van de AID uit 2007 en dat hij geen schuld treft aan de onjuiste opgave van de oppervlakte.

Het College overwoog dat appellant bij het invullen van de Gecombineerde opgave 2010 een grotere oppervlakte had opgegeven dan de geregistreerde oppervlakte. Het College concludeerde dat appellant niet had aangetoond dat hem geen schuld treft aan de onjuiste opgave. De verantwoordelijkheid voor de juiste opgave ligt bij de landbouwer, en het College oordeelde dat appellant niet had voldaan aan de voorwaarden voor de slotenmarge. De uitspraak van het College was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: AWB 12/97

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2013 in de zaak tussen

[A], te [woonplaats], appellant,

en

de staatssecretaris van Economische Zaken,

(gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2010 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 vastgesteld.
Bij besluit van 27 december 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard en de bedrijfstoeslag verhoogd met € 403,62.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2013. Appellant is verschenen. Voor verweerder is verschenen drs. M. Star.
Het onderzoek ter zitting is geschorst en verweerder heeft op 8 april 2013 een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 13 september 2013. Appellant is verschenen. Voor verweerder is verschenen mr. Van Leeuwen voornoemd.

Overwegingen

1.
Met het formulier “Gecombineerde opgave 2010” heeft appellant onder meer om uitbetaling van zijn toeslagrechten verzocht en hiervoor drie percelen met een totale oppervlakte van 25.80 ha opgegeven. Bij het primaire besluit heeft verweerder € 7.232,62 aan bedrijfstoeslag toegekend. Hierbij is verweerder uitgegaan een definitieve (geconstateerde) oppervlakte van 24.45 ha, alsmede van een kortingsbedrag van € 1.382,91.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder appellantes bezwaar hiertegen gedeeltelijk gegrond verklaard, de geconstateerde oppervlakte van de percelen gewijzigd vastgesteld, de toeslag verhoogd en het kortingsbedrag verlaagd.
2.
Appellant voert in beroep het volgende aan. De drie percelen bestaan uit twee kadastrale percelen van samen 25.63.50 ha. Hoewel geen gebruik is gemaakt van de slotenmarge, voldoet de tussensloot aan de voorwaarden. De maat van deze sloot is 460 x 4 meter zodat de oppervlakte van de sloot 1.840 m² is. De goedgekeurde oppervlakte is dan 24.87 + 0.18 ha = 25.05 ha en het in verband met de korting relevante kortingspercentage 2,9, zijnde het verschil tussen de definitieve oppervlakte (25.80 ha) en de goedgekeurde oppervlakte (25.05 ha) uitgedrukt in procenten.
Voorts voert appellant aan dat de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) de gewaspercelen op 4 september 2012 heeft gemeten. De resultaten van die meting wijken af van de resultaten van een eerdere controle door de Algemene Inspectiedienst (AID) van
12 januari 2007, zodat de beoordeling van de bedrijfstoeslag 2010 moet worden herzien in die zin dat de opgelegde korting komt te vervallen. Appellant is het verder niet eens met de door verweerder opgelegde aanvullende korting. Hij vindt dat hem geen schuld treft aan de te hoge opgave omdat hij zich mocht baseren op de oppervlakte zoals vastgesteld door de AID in 2007.
3.
Verweerder verwijst naar de gehanteerde methode ter vaststelling van de referentiepercelen en de constatering van de beteelde oppervlakten en stelt zich op het standpunt dat zowel de oppervlakten van de referentiepercelen als de geconstateerde oppervlakten juist zijn.
Tijdens de controle door de NVWA op 4 september 2012 zijn drie door appellant in het kader van de bedrijfstoeslag 2012 opgegeven percelen gecontroleerd. De percelen 1 en 3 komen overeen met de percelen 1 en 2 zoals opgegeven voor de bedrijfstoeslag 2010. Aangezien de in het bestreden besluit goedgekeurde oppervlakte van deze percelen 1 (4.93 ha) en 2 (6.47 ha) overeenkomt met de in 2012 goedgekeurde oppervlakte is er geen aanleiding om het bestreden besluit op dit punt te herzien. Het voor 2010 opgegeven perceel 3 komt slechts ten dele overeen met de voor de bedrijfstoeslag 2012 opgegeven percelen 2, 5 en 7 dan wel met de door de NVWA in dat jaar gemeten percelen 2, 4, 5, 6 en 7. De afwijking in opgave tussen beide premiejaren van het betreffende perceel is dusdanig dat reeds om die reden de resultaten van de controle van 4 september 2012 geen aanleiding geven om het bestreden besluit ten aanzien van perceel 3 te herzien.
Volgens verweerder kan niet worden gezegd dat appellant geen schuld treft aan het onjuist invullen van zijn Gecombineerde opgave 2010. Het correct intekenen van de aangevraagde gewaspercelen behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de landbouwer. Dit is niet anders wanneer verweerder met de Gecombineerde opgave vooraf ingetekende referentiepercelen verstrekt. De verantwoordelijkheid van de landbouwers ziet immers op de juiste opgave van gewaspercelen waarvoor toeslag wordt aangevraagd. Gegevens van een AID-controle uit eerdere jaren zijn daarbij niet bepalend voor het vaststellen van subsidiabele gewaspercelen in het jaar waarvoor de aanvraag wordt ingediend. Appellant heeft bij het invullen van de Gecombineerde opgave 2010 de op de bedrijfskaart voorgedrukte gegevens handmatig gewijzigd. Tevens heeft appellant in de bijbehorende gewaspercelenlijst grotere oppervlaktes opgenomen dan de op de bedrijfskaart voorgedrukte. Hierbij heeft appellant verwezen naar de resultaten van voornoemde rapportage van de AID van 17 januari 2007. Verweerder leidt hieruit af dat appellant zich ervan bewust is geweest dat de door hem opgegeven oppervlaktes van de betreffende percelen groter waren dan de oppervlaktes die op dat moment op basis van de geldende referentieoppervlakte waren geregistreerd. Appellant heeft dus het risico genomen van een sanctie.
4.1
Met betrekking tot de opvatting van appellant dat de tussensloot voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de slotenmarge, zodat de oppervlakte van de sloot eigenlijk bij de constateerde oppervlakte moet worden opgeteld, overweegt het College als volgt.
Volgens de toelichting bij de Gecombineerde opgave 2010, die aan de landbouwer wordt verstrekt, moet de landbouwer die in aanmerking wil komen voor de slotenmarge de extra oppervlakte daarvan berekenen en op de ‘Opgave gewaspercelen’ in de kolom ‘slotenmarge’ invullen, waarna verweerder beoordeelt of de opgave van de slotenmarge voldoet aan de voorwaarden. Ondanks deze toelichting heeft appellant in de kolom ‘slotenmarge’ niets ingevuld. Dit betekent dat appellant de slotenmarge niet heeft aangevraagd, zodat deze ook niet tot een toekenning van (extra) bedrijfstoeslag kon leiden.
Voor zover appellant met het beroepschrift zijn oorspronkelijke aanvraag heeft willen wijzigen en de slotenmarge alsnog heeft willen aanvragen, overweegt het College als volgt. Ingevolge artikel 14, tweede lid, in verbinding met artikel 23, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 moet een dergelijke wijziging van de aanvraag uiterlijk op 25 juni van het betreffende premiejaar aan de bevoegde autoriteit worden meegedeeld. Vaststaat dat appellant niet vóór deze datum zijn aanvraag heeft gewijzigd.
Het voorgaande is alleen dan anders in geval van een zogeheten kennelijke fout als bedoeld in artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Volgens vaste jurisprudentie (onder meer de uitspraak van
20 mei 2011, ECLI:NL:CBB:2011:BQ6205) kan van een kennelijke fout over het algemeen alleen worden gesproken indien verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen. Niet valt in te zien hoe het verweerder aanstonds duidelijk had moeten zijn dat appellant slotenmarge wilde aanvragen. Van een onsamenhangende of tegenstrijdig ingevulde aanvraag is dan ook geen sprake.
4.2
Het College ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder de oppervlakte van de opgegeven percelen onjuist heeft vastgesteld. Hierbij is in aanmerking genomen dat de meting van de NVWA van 4 september 2012, waarop appellant zich beroept, een bevestiging oplevert van de door verweerder geconstateerde oppervlakte van de percelen 1 en 2. Er is dus geen reden om die constatering voor onjuist te houden. Het voor de bedrijfstoeslag in 2010 opgegeven perceel 3 wijkt dusdanig af van de in 2012 door de NVWA gemeten percelen dat niet kan worden gezegd dat die meting de door appellant opgegeven oppervlakte van dit perceel bevestigt. Appellant heeft ook overigens naar het oordeel van het College niet aannemelijk gemaakt dat de door verweerder geconstateerde oppervlakte van dit perceel onjuist is.
4.3
Verweerder is op grond van artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 gehouden een korting toe te passen door de steun te berekenen op basis van de geconstateerde oppervlakte verminderd met tweemaal het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte, aangezien dat verschil meer dan 3% maar minder dan 20% bedraagt.
Ingevolge artikel 73 van Verordening (EG) nr. 1122/2209 blijft de korting achterwege als appellant feitelijk juiste gegevens heeft verstrekt of indien hij anderszins bewijst dat hem geen schuld treft.
Gelet op hetgeen het College hiervoor heeft overwogen staat vast dat appellant bij het invullen van de aanvraag bedrijfstoeslag 2010 een grotere oppervlakte van de percelen heeft opgegeven dan de oppervlakte die op dat moment op basis van de toen geldende AAN-laag was geregistreerd. In zoverre heeft appellant geen juiste gegevens verstrekt.
Het College onderschrijft de conclusie van verweerder dat appellant niet heeft bewezen dat hem geen schuld treft. Appellant is bij zijn opgave uitgegaan van de door de AID in 2007 gemeten oppervlaktes. Het kan appellant echter niet zijn ontgaan dat hij, toen hij zijn aanvraag voor 2010 invulde, de in verweerders systeem geregistreerde oppervlaktes overschreed: niet bestreden is dat appellant op de bedrijfskaart behorend bij de Gecombineerde opgave 2010 de door verweerder voorgedrukte gegevens handmatig heeft gewijzigd. Daarnaast heeft hij op de bijbehorende gewaspercelenlijst grotere oppervlaktes opgenomen dan zoals voorgedrukt op de bedrijfskaart, dit onder verwijzing naar de controle door de AID uit 2007. Appellant is zich er dus van bewust geweest dat de door hem opgegeven percelen groter waren dan de oppervlaktes die op dat moment op basis van de geldende referentiepercelen waren geregistreerd. Bovendien kon appellant uit de hem op
1 oktober 2010 toegezonden “ebopbrief” afleiden dat de oppervlaktes volgens de AAN-laag, die in 2010 nog steeds werd geactualiseerd, konden afwijken van de eerder geconstateerde dan wel van de door hem opgegeven oppervlaktes. Appellant reageerde echter niet op deze brief. Appellant diende er dus rekening mee te houden dat hij onjuiste oppervlaktes opgaf en hem treft in zoverre schuld dat hij er desondanks voor heeft gekozen om geen nadere stappen te zetten. Daarnaast wil het College niet onvermeld laten dat landbouwers op diverse manieren op de hoogte zijn gebracht van de wijzigingen in de perceelsoppervlakte die het invoeren van de AAN-laag vanaf 2009 tot gevolg had, zodat een landbouwer er niet op mocht vertrouwen dat een eens geconstateerde perceelsoppervlakte ook na 2009 nog juist was.
Gelet hierop kan naar het oordeel van het College niet worden gezegd dat appellant erin is geslaagd om aannemelijk te maken dat hem geen schuld treft, zodat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat verweerder op grond van artikel 73, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 van een korting had moeten afzien.
5.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2013.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. E. van Kerkhoven