Uitspraak
(gemachtigde: [B]),
Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
1.Het procesverloop
Nadien heeft hij de gronden van het beroep ingediend.
Bij brief van 19 februari 2013 hebben appellanten een reactie in het geding gebracht.
2.De beoordeling
Ingevolge het eerste lid van artikel III van de overgangs- en slotbepalingen bij de derde tranche van de Awb is de subsidietitel niet van toepassing op subsidies die voor 1 januari 1998 zijn verleend of vastgesteld.
1 januari 1998 aan de Regeling een nieuw artikel 22a toegevoegd, dat luidt:
e. gebruiker: natuurlijk persoon of rechtspersoon die krachtens eigendom, pacht, enig ander duurzaam persoonlijk recht of gebruiksrecht grond in gebruik heeft;
(...)
a. in de kosten van de aanleg van bos op landbouwgrond en
b. ter compensatie van inkomensverlies als gevolg van de in onderdeel a genoemde aanleg van bos op landbouwgrond.
Een subsidie wordt slechts verleend indien:
a. de aanvrager zich ertoe verplicht om (...) in geval van blijvend bos gedurende een periode van twintig jaren het bos in stand te houden;
b. de aanvrager zich ertoe verplicht om gedurende de gehele tijd dat verplichtingen op grond van deze regeling zijn aangegaan, de landbouwgrond waarop de subsidie van toepassing is uit produktie te nemen en te houden
(...)
(…)
2. De subsidieontvanger is verplicht de beplanting als volgt uit te voeren:
(…)
1. Een beschikking waarbij een bijdrage is toegekend, wordt geheel of gedeeltelijk ingetrokken in geval degene aan wie een bijdrage is toegekend (...):
(...)
(...)
(...)
a. tot en met 5 jaren inkomenscompensatie is verkregen, 75 % van het in totaal toegekende bedrag aan inkomenscompensatie wordt teruggevorderd;
b. 6 tot en met 10 jaren inkomenscompensatie is verkregen, 50 % van het in totaal toegekende bedrag aan inkomenscompensatie wordt teruggevorderd;
c. 11 tot en met 20 jaren inkomenscompensatie is verkregen, 25 % van het in totaal toegekende bedrag aan inkomenscompensatie wordt teruggevorderd.
(...)
1. Een beschikking tot subsidieverlening of -vaststelling wordt geheel of gedeeltelijk ingetrokken in geval de subsidieontvanger geheel of gedeeltelijk geen gebruiker meer is van de gronden, met betrekking tot welke een subsidie is verleend.
2. Het eerste lid en de artikelen 4:48 en 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht vinden geen toepassing ten aanzien van reeds uitbetaalde subsidies in geval van onteigening, als bedoeld in artikel 1 van de Onteigeningswet en in geval van verkoop aan de overheid in geval van een wijziging van een bestemmingsplan, van de oppervlakte grond waarop de subsidie betrekking heeft.
3. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht of artikel 6 van de Kaderwet LNV-subsidies worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente over de periode vanaf de eerste uitbetaling tot aan het moment van algehele voldoening. "
1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
(…)
2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is vastgesteld, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
1. Het bestuursorgaan kan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.
(…) "
Hierna heeft verweerder zich bij besluit van 15 oktober 2010 op het standpunt gesteld dat een oppervlakte van 2.37 ha niet voldoet aan de voorwaarden van de Regeling. Dit heeft tot gevolg dat de bebossingsbijdrage voor wat betreft het gedeelte dat niet meer voldoet geheel wordt teruggevorderd inclusief wettelijke rente over de periode vanaf de eerste uitbetaling tot het moment van de AID-controle; dit is een bedrag van € 7.282,75. De inkomenscompensatie wordt teruggevorderd in (getrapte) evenredigheid met het aantal jaren (16) dat deze werd verkregen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover over de periode vanaf de eerste uitbetaling tot aan het moment van de AID-controle; dit is een bedrag van € 9.900,47. [A] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In verband met zijn pensioenvoorziening heeft [A] in 1995 populieren aangeplant. Ten gevolge van regenschade in oktober 1998 is de grond ingeklonken en zijn de populieren op een oppervlakte van ongeveer 3 ha afgestorven. De herplant die [A] daarna heeft aangebracht is niet aangeslagen. Volgens de Boswet hoeft 10% van een perceel niet beplant te zijn. Daarnaast heeft [A] zijn best gedaan om de beplanting te behouden. De grond ligt momenteel braak en is niet bewerkt. [A] ziet niet wat daarmee mis is, omdat een open plek in het bos goed is. [A] heeft eveneens aangevoerd dat de terugvordering en de berekening van rente tot uiterlijk 2001 zou mogen lopen en dat verweerder een te hoge rente heeft gerekend.
Blijkens hetgeen hiervoor onder 2.1 is geciteerd uit de aanhef van de Regeling strekte deze van meet af aan ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2080/92 en berustte de Regeling op artikel 15 van de Landbouwwet, tegen besluiten op grond waarvan artikel 46 van de Landbouwwet beroep bij het College mogelijk maakt.
Nu de Regeling evenwel ingevolge artikel 22a sedert 1 januari 1998 - mede - berustte op de Kaderwet LNV-subsidies en deze wet geen bepaling bevat die beroep op het College openstelt, dient allereerst ambtshalve te worden onderzocht of het College bevoegd is van het onderhavige beroep kennis te nemen.
Het College heeft geconstateerd dat het beroepschrift van [A] niet is voorzien van enige beroepsgrond. Bij brief van 12 augustus 2011 is [A] derhalve in de gelegenheid gesteld de gronden van zijn beroep in te dienen. Als reactie daarop heeft het College een brief van [A] gedateerd 1 september 2010 (lees: 2011) ontvangen, waarin hij echter evenmin feitelijk vermeldt waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. Ter zitting van het College hebben appellanten dit desgevraagd wel concreet vermeld. Gelet op de omstandigheden van het geval is het College van oordeel dat is voldaan aan het vereiste dat een concrete beroepsgrond moet zijn aangevoerd en acht het College het beroep ontvankelijk.
1 januari 1998 zijn verleend of vastgesteld. In deze subsidietitel zijn opgenomen de artikelen 4:48 en 4:49 Awb. Het College constateert dat de regelgever er bij de totstandkoming van artikel 16 van de Regeling (nieuw) gelet op de tekst van het tweede lid van artikel 16 van de Regeling (nieuw) van uit is gegaan dat de artikelen 4:48 en 4:49 Awb onverkort op de krachtens de Regeling verstrekte subsidies van toepassing zouden zijn. Daaruit leidt het College af dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat een eventuele terugvordering van krachtens de Regeling verstrekte subsidie kan worden gebaseerd op de artikelen 4:48 en 4:49 Awb, meer in het bijzonder artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder c, Awb. Het College overweegt hierbij dat deze artikelen uitdrukking geven aan een algemeen ten aanzien van subsidies geldend beginsel dat een subsidievaststelling kan worden ingetrokken of gewijzigd indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden verplichtingen. Om die reden acht het College het aangewezen om aan te nemen dat ook in het onderhavige geval een terugvordering van de subsidie mogelijk is indien de subsidie-ontvanger niet aan de aan hem opgelegde verplichtingen heeft voldaan.
Naar het oordeel van het College zijn appellanten niet benadeeld door de wijze waarop verweerder aan zijn bevoegdheid tot terugvordering invulling heeft gegeven, namelijk door de bebossingsbijdrage voor dat deel van het perceel dat niet meer aan de voorwaarden voldoet geheel, vermeerderd met wettelijke rente terug te vorderen, vermeerderd met 25% van het in totaal toegekende bedrag aan inkomenscompensatie. Daarmee volgt verweerder het bepaalde in artikel 16 van de Regeling (oud). Het College overweegt hierbij nog dat niet is gebleken dat verweerder een hogere rente heeft berekend dan de wettelijke rente.
3.De beslissing
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van [A] tot een bedrag van
€ 187,12 (zegge: honderdzevenentachtig euro en twaalf eurocent);
- bepaalt dat verweerder het door [A] betaalde griffierecht ad € 152,-
(zegge: honderdtweeënvijftig euro) aan hem vergoedt.