Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Maatschap [naam 1], [naam 2] en [naam 3],
de Staatssecretaris van Economische Zaken, (hierna: de staatssecretaris),
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
14 augustus 2007 309 vrachten compost afgeleverd zouden zijn aan appellante. De AID is vervolgens op 17 september 2008 een onderzoek gestart naar appellante. In een afdoeningsrapport van 3 november 2008 zijn de bevindingen van dat onderzoek neergelegd. In dat rapport is ook informatie opgenomen over overige aan- en afvoer van mest, de mestproductie en uit de opslag gekomen meststoffen op het bedrijf van appellante. Op basis van dat rapport heeft de staatssecretaris aan appellante bij primair besluit van 7 juli 2009 een boete opgelegd van € 168.754,-- voor overtreding van artikel 7 van de Meststoffenwet (Msw). Daarbij is uitgegaan van een overschrijding van de stikstofgebruiksnorm met 5.766 kg en overschrijding van de fosfaatgebruiksnorm met 11.672 kg. Dat het geleverde product compost bevat is gebaseerd op gegevens van [bedrijfsnaam 1], met name op door [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] opgemaakte (koppel)afleverbewijzen en verkoopbevestigingen, die zijn vergeleken met gegevens van Dienst Regelingen en gegevens van vervoerders en compost producerende ondernemingen. De vrachten zijn volgens die gegevens afgeleverd bij appellante. Als losplaats is daarbij zowel [vestigingsplaats 1] als [vestigingsplaats 2] vermeld. Voor alle 309 vrachten stond appellante geregistreerd als gebruiker in de administratie van [bedrijfsnaam 1]. Aan de boete is ook bewijs uit de administratie van appellante zelf ten grondslag gelegd, te weten een factuur van [bedrijfsnaam 1] aan appellante voor € 13.228,71 (exclusief BTW) voor de levering van in totaal 7.700,57 ton grond. De hoeveelheden komen overeen met de gegevens van de aan appellante afgeleverde vrachten compost zoals aangetroffen bij [bedrijfsnaam 1], en zoals bekend bij Dienst Regelingen. Bij de accountant van appellante is een factuur aangetroffen van een loonbedrijf voor de verstrooiing van organisch materiaal ten behoeve van een grondverbeteringsproject (ten bedrage van € 13.470,35). In het rapport zijn verder verklaringen van [naam 1], [naam 2] en van de directeuren van [bedrijfsnaam 1] opgenomen. Zo heeft [naam 1] de aanvoer van een grondverbeteringsproduct door [bedrijfsnaam 1] bevestigd en heeft hij verklaard dat het aangevoerde product op landbouwgrond is gebruikt, welke grond in 2006 door appellante bij een bedrijfsovername is overgenomen.