ECLI:NL:CBB:2013:347

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
AWB 13/810
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd aan varkenshouder wegens overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 december 2013 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van [naam 1] B.V., een varkenshouder. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, waarbij een last onder dwangsom was opgelegd wegens overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, het Varkensbesluit en het Besluit welzijn productiedieren. De last onder dwangsom was opgelegd op 3 oktober 2013, na een onderzoek door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 30 augustus en 4 september 2013, waaruit ernstige tekortkomingen in de huisvesting en verzorging van de varkens naar voren kwamen.

Verzoekster heeft op 1 november 2013 bezwaar gemaakt tegen het besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 26 november 2013 een zitting gehouden, waar verzoekster en verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tijdens de zitting heeft verzoekster aangegeven dat zij niet in staat is om de opgelegde maatregelen te treffen vanwege financiële problemen en dat zij het bedrijf aan het leegdraaien is. Verweerder heeft echter betoogd dat er onvoldoende vertrouwen is dat de overtredingen op korte termijn zullen worden beëindigd, gezien de ernst van de overtredingen en het gebrek aan adequate maatregelen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de overtredingen niet betwist zijn en dat er onvoldoende vooruitgang is geboekt in het treffen van de opgelegde maatregelen. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen reëel uitzicht is dat verzoekster de overtredingen op korte termijn vrijwillig zal beëindigen. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/810
11200
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 december 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam 1] B.V., te [plaats], verzoekster
(gemachtigde: ir. A.H.J. van der Putten),
en
de
Minister van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigde: mr. L.C.M. Harteveld).

1.Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2013 heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd), het Varkensbesluit en het Besluit welzijn productiedieren.
Verzoekster heeft op 1 november 2013 tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft op dezelfde datum de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluiten van 1 november 2013 en 22 november 2013 heeft verweerder dwangsommen ingevorderd van respectievelijk € 2.000,- en € 53.000,-.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2013.
Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is voor verweerder verschenen [naam 2], toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA).

2.Grondslag van het geschil

Op 30 augustus en 4 september 2013 is door de NVWA een onderzoek ingesteld naar het welzijn van de varkens die door verzoekster gehouden worden. De uitkomsten van deze onderzoeken zijn neergelegd in toezichtrapporten van respectievelijk 17 september 2013 en 16 september 2013.
Geconstateerd is – samengevat – dat door diverse tekortkomingen in de huisvesting en verzorging van de varkens de Gwd, het Varkensbesluit en het Besluit welzijn productiedieren zijn overtreden.
Naar aanleiding van deze onderzoeken heeft verweerder aan verzoekster bij besluit van 3 oktober 2013 een last onder dwangsom opgelegd, welke last strekt tot het ongedaan maken van de overtredingen. Verweerder heeft een tiental te treffen maatregelen opgelegd, waarvan er 5 per direct en de overige voor 1 november 2013 getroffen moeten zijn. De geconstateerde overtredingen zien op de (groeps-) huisvesting van de varkens, het afleidingsmateriaal, de vloeruitvoering, de watervoorziening, de lichtintensiteit, de beschikbare vloeroppervlakte, de verzorging en afzondering van zieke en gewonde dieren, het verwijderen van dode dieren en verboden inkepingen van de varkensoren.
Op 14 oktober 2013 heeft een hercontrole plaatsgevonden, waarvan de uitkomsten zijn neergelegd in een toezichtrapport van 22 oktober 2013. Hierbij is gebleken dat de opgelegde maatregelen 4 (permanent water) en 9 (afzonderen ziek of gewond dier) niet waren uitgevoerd.
Naar aanleiding van deze controle heeft verweerder bij besluit van 1 november 2013 een dwangsom ingevorderd van € 2.000,-.
Op 4 november 2013 heeft wederom een hercontrole plaatsgevonden, waarvan de uitkomsten zijn neergelegd in een toezichtrapport van 11 november 2013. Hierbij is gebleken dat aan acht van de tien opgelegde maatregelen geen uitvoering is gegeven.
Naar aanleiding van deze controle heeft verweerder bij besluit van 22 november 2013 een dwangsom ingevorderd van € 53.000,-.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de last onder dwangsom van 3 oktober 2013 alsmede tegen de invorderingsbeschikkingen van 1 en 22 november 2013.

3.Standpunt verzoekster

Verzoekster betwist niet de bevindingen in de toezichtrapporten en de daarin vastgestelde overtredingen. Verzoekster beschikt evenwel niet over voldoende financiële middelen om de tien opgelegde maatregelen te kunnen treffen. Verzoekster heeft lange tijd gepoogd een structurele oplossing te vinden voor de financiële noodsituatie waarin zij verkeert. Zij is daar evenwel niet in geslaagd en heeft daags voor de zitting het besluit genomen over te gaan op het zogenaamd “leegdraaien” van het bedrijf. Alle dieren op het bedrijf zullen gedurende een gegeven tijdsperiode worden afgevoerd van het bedrijf. Omdat het bedrijf een zeugenstapel huisvest is het “leegdraaien” niet per direct mogelijk. Verzoekster is wel per direct gestopt met het insemineren van de zeugen. Alleen de nu drachtige zeugen zullen nog biggen werpen en het aantal biggen zal daardoor in een periode tussen nu en zes maanden geleidelijk afnemen tot nul. Omdat op korte termijn het bedrijf zal ophouden te bestaan staat daarmee – in de visie van verzoekster – in voldoende mate vast dat de geconstateerde overtredingen ook binnen afzienbare tijd zullen worden beëindigd.
Aan de maatregelen omtrent het afleidingsmateriaal, schone en droge ligplekken, het direct afvoeren van dode dieren, het afzonderen en adequaat verzorgen van zieke dieren en het niet meer toepassen van oor-inkepingen zal per direct invulling worden gegeven.
Ten aanzien van de maatregelen omtrent het drinkwater, de lichtintensiteit en de vloeren stelt verzoekster dat een aanvang is gemaakt met het repareren hiervan. Verzoekster heeft daartoe ter zitting een factuur en een offerte overgelegd.
Door het afvoeren van dieren zal de geconstateerde overbezetting binnen afzienbare tijd, naar de verwachting van verzoekster over een periode van circa veertien dagen, zijn opgeheven. Indien de dwangsommen worden ingevorderd zullen er onvoldoende financiële middelen op het bedrijf aanwezig zijn om de kosten die deze aanpassingen met zich meebrengen te kunnen voldoen.
Verzoekster verzoekt een voorlopige voorziening te treffen teneinde het mogelijk te maken dat zij – zonder dat verdere dwangsommen verbeuren – de door haar ter zitting geschetste afwikkeling van het bedrijf binnen zes maanden kan realiseren. Voorts verzoekt verzoekster een voorlopige voorziening te treffen tot het schorsen van de reeds genomen invorderingsbesluiten.

4.Standpunt verweerder

Verweerder heeft – samengevat – aangegeven dat gelet op de omvang van de, niet betwiste, geconstateerde overtredingen en op het feit dat sinds de eerste constatering op 30 augustus 2013 en 4 september 2013 nauwelijks maatregelen zijn getroffen ter verbetering, er onvoldoende vertrouwen bestaat dat de overtredingen op korte termijn beëindigd zullen worden indien daar geen dwangsom op gesteld wordt.
De heer [naam 2] heeft ter zitting verklaard dat hij op 25 november 2013 op het bedrijf is geweest en dat er weliswaar nieuwe roosters zijn gelegd in een deel van de stallen, maar dat de slechte vloeren in andere stallen worden opgeknapt door delen van de oude vloeren daar overheen te leggen, hetgeen geen adequate aanpassing is. Aan de overige maatregelen was nog geen uitvoering gegeven.
Ten aanzien van de offerte voor de drinkwatervoorziening heeft verweerder gesteld dat dit slechts een offerte betreft, maar dat deze werkzaamheden nog niet zijn gestart en onduidelijk is of en wanneer de drinkwatervoorziening zal worden geplaatst.
De door verzoekster voorgestelde termijn van zes maanden is voor verweerder niet acceptabel nu dit inhoudt dat verzoekster gedurende die termijn het welzijn van de varkens nog altijd niet kan waarborgen. Verzoekster zal hiertoe actie moeten ondernemen. Nu zij dit tot nu toe heeft nagelaten zijn dwangsommen verbeurd en ziet verweerder geen aanleiding de invordering daarvan achterwege te laten.

5.Overwegingen

Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Niet in geschil is dat met de inwilliging van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening een spoedeisend belang is gemoeid.
Ten aanzien van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
De voorzieningenrechter stelt vast dat bij de controles op 30 augustus en 4 september 2013, die ten grondslag liggen aan de last onder dwangsom van 3 oktober 2013, een groot aantal ernstige overtredingen zijn geconstateerd. Deze overtredingen worden door verzoekster niet betwist. Verweerder was derhalve ten aanzien van deze overtredingen bevoegd tot het opleggen van de last onder dwangsom. Er is de voorzieningenrechter niet gebleken van bijzondere omstandigheden die verweerder ertoe hadden moeten nopen daarvan af te zien.
Uit de rapportages van de nadere controles op 14 oktober 2013 en 4 november 2013 is gebleken dat slechts ten aanzien van een zeer gering aantal punten verbeteringen zijn gerealiseerd en dat de situatie voor het overige (nagenoeg) ongewijzigd was.
In het bijzonder is gebleken dat het merendeel van de varkens nog altijd niet over voldoende vloeroppervlakte kon beschikken, dat 1416 varkens zich bevonden in hokken waarbij de vloeren dusdanig kapot waren dat zij pijn en/of letsel konden oplopen; dat 1470 varkens zich in hokken bevonden met scherpe of uitstekende delen , alsmede dat diverse gehuisveste varkens (minimaal 814 varkens) door kapotte dan wel afgesloten leidingen geen beschikking hadden over drinkwater.
Ter zitting heeft verzoekster weliswaar uiteengezet op welke wijze zij het bedrijf wil afbouwen, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter is met die uiteenzetting volstrekt onvoldoende aannemelijk gemaakt dat alle geconstateerde overtredingen daadwerkelijk op korte termijn vrijwillig zullen zijn beëindigd.
De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat, naar verweerder ter zitting heeft toegelicht, het niet mogelijk is om door herverdeling van de varkens aan de normen te voldoen ten aanzien van de vereiste vloeroppervlakte per dier. De wijze van indeling van de stallen en de wettelijke vereisten die aan de huisvesting voor de verschillende soorten varkens die verzoekster houdt (gespeende biggen, beren, (fok)zeugen) worden gesteld, maakt dat van herverdeling geen sprake kan zijn.
Voorts heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat het bij de overtredingen om een groot aantal dieren gaat. Ten aanzien van het terugdringen van de capaciteit heeft verzoekster ook niet concreet onderbouwd hoe dit, zoals door haar ter zitting aangegeven, binnen een periode van twee weken bereikt zou kunnen worden.
Dat inmiddels opdracht is gegeven tot het aanleggen van de watervoorziening en het plaatsen van nieuwe roosters in een gedeelte van de stallen, leidt niet tot een ander oordeel. Niet vastgesteld kan worden dat deze werkzaamheden zijn uitgevoerd en daarnaast zouden deze aanpassingen slechts een deel van de overtredingen opheffen.
De voorzieningenrechter concludeert dat in een periode van drie maanden na de eerste constateringen en twee maanden na de opgelegde last onder dwangsom van 3 oktober 2013 aan het overgrote deel van de opgelegde maatregelen geen uitvoering is gegeven door verzoekster, zodat verweerder terecht heeft vastgesteld dat dwangsommen zijn verbeurd. Voorts is er geen reëel uitzicht dat verzoekster de overtredingen op korte termijn vrijwillig zal beëindigen.
Gelet op de hierboven uiteengezette omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de gevraagde voorzieningen te treffen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Dijt, in aanwezigheid van mr. L.C. Bannink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2013.
w.g. E. Dijt w.g. L.C. Bannink