In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 10 juli 2013, werd het beroep van appellant, [A] uit Enter, gegrond verklaard tegen de staatssecretaris van Economische Zaken. Het betrof een besluit van 29 december 2011, dat door het College als onrechtmatig werd aangemerkt. In een eerdere tussenuitspraak van 6 februari 2013 had het College verweerder opgedragen om het bestreden besluit binnen tien weken te herstellen, maar verweerder voldeed niet tijdig aan deze opdracht. Hierdoor werd het bestreden besluit niet hersteld, wat leidde tot de vernietiging van dit besluit door het College. Het College stelde verweerder een termijn van twee weken om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen uit de tussenuitspraak.
Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het door appellant betaalde griffierecht van € 152,-- en de proceskosten, die door het College op € 944,-- werden vastgesteld. Deze kosten waren gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met een puntensysteem voor de werkzaamheden die verricht waren in het kader van de beroepsprocedure. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de betrokken rechters waren mr. S.C. Stuldreher en griffier mr. M.J. van Veen.