5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beoordeling staat of verweerder op goede gronden en in redelijkheid heeft mogen bepalen dat, voor een periode van drie maanden, het regime van klepkeuringen van toepassing is op alle exportaanvragen van appellante.
Ter zitting van het College heeft appellante te kennen gegeven dat zij haar beroepsgronden inzake de adressering van de waarschuwingen en besluiten, alsmede de toerekenbaarheid van de overtreding die is geconstateerd bij het namens appellante verzorgde transport op 6 juni 2007, niet langer handhaaft.
5.2 Het College is van oordeel dat is komen vast te staan dat appellante op 6 juni 2007,
13 september 2007 en op 19 maart 2008 artikel 6, derde lid, van de Verordening – in samenhang gelezen met bijlage I, hoofdstuk I, onder punt 1 en punt 2, onder a en b, van de Verordening – heeft overtreden. De dierenartsen van de VWA hebben in de diergeneeskundige verklaringen ten aanzien van alle drie de data feitelijk onderbouwd dat en waarom de bij de varkens aangetroffen afwijkingen vóór het vervoer zijn ontstaan en dat het transport bij de varkens onnodig lijden heeft veroorzaakt. Het College gaat uit van de verklaringen van die dierenartsen. Appellante heeft de bevindingen en conclusies van deze deskundigen onvoldoende gemotiveerd betwist.
Verweerder heeft derhalve terecht vastgesteld dat appellante herhaaldelijk (te weten: drie maal) de Verordening heeft overtreden. Niet betwist is dat verweerder op een juiste wijze toepassing heeft gegeven aan de artikelen 2, 4 en 6 van de Beleidsregels dierenwelzijn.
In essentie stelt appellante zich op het standpunt dat verweerder na opheffing van de schorsing van de vervoersvergunning ten onrechte op appellantes exportaanvragen tijdelijk het regime van klepkeuring heeft toegepast. Daartoe overweegt het College als volgt.
5.3 De Verordening stelt regels voor het vervoer van dieren binnen de Unie. De vervoersvergunning van appellante, die ziet op zowel nationaal als internationaal vervoer van varkens, vindt zijn grondslag in de Verordening. Appellante dient zich in alle gevallen te houden aan de voorschriften zoals die in de Verordening zijn opgenomen, waaronder meer in het bijzonder artikel 6, derde lid, van de Verordening. Nu vaststaat dat appellante de Verordening niet in acht heeft genomen, was verweerder op grond van artikel 26, vierde lid, aanhef en onder b, van de Verordening bevoegd om appellante te onderwerpen aan aanvullende controles die de aanwezigheid van een dierenarts bij het laden vereisen (zie ook rechtsoverweging 5.3 van de reeds genoemde en bij partijen bekende uitspraak van het College van 7 januari 2011). Dat het regime van klepkeuring niet als zodanig (expliciet) is genoemd in de Regeling dierenvervoer 2007, dan wel de Beleidsregels dierenwelzijn, doet daaraan niet af.
Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, tweede gedachtestreepje, van de Richtlijn bevat een minimumnorm voor de keuring bij internationaal vervoer, inhoudende dat de dieren ten hoogste 24 uur vóór het vertrek door een officiële dierenarts onderzocht moeten zijn. Vaststaat dat verweerder het beleid hanteert dat het regime van klepkeuring het uitgangspunt is en dat een vervoerder in aanmerking kan komen voor een "verlicht" keuringsregime, te weten stalkeuring, indien de vervoerder gecertificeerd is volgens de criteria van de Kwaliteitsregeling Dierwaardig Vervoer. De vervoerder wordt in dat geval geacht er - na de voorafgaande stalkeuring door een dierenarts - zelf voor te kunnen zorgdragen dat uitsluitend dieren worden getransporteerd die daartoe geschikt zijn. Bij nationaal vervoer vindt geen voorafgaande keuring door een dierenarts plaats. Ook in dat geval dient de vervoerder er zorg voor te dragen dat uitsluitend dieren worden getransporteerd die daartoe geschikt zijn. Overtreedt een gecertificeerde vervoerder meermalen de Verordening, dan wordt aangenomen dat diens bedrijfsproces niet voldoet en de vervoerder derhalve niet voldoende is toegerust voor het regime van stalkeuringen. De betrokken vervoerder komt (tijdelijk) niet langer in aanmerking voor stalkeuringen.
Ingevolge de Beleidsregels dierenwelzijn is – vanwege voornoemde geconstateerde overtredingen – appellantes vervoersvergunning geschorst, teneinde haar in de gelegenheid te stellen maatregelen te treffen opdat overtredingen in de toekomst worden voorkomen. Na goedkeuring van het door appellante overgelegde protocol is de schorsing opgeheven. Dat verweerder appellante vervolgens bij de exportaanvragen niet terstond weer in aanmerking heeft laten komen voor het "verlichte" en goedkopere regime van stalkeuring maar nog enige tijd (drie maanden) het reguliere regime van de klepkeuring heeft toegepast acht het College niet onrechtmatig of onredelijk. Van appellante mag worden gevergd dat zij feitelijk aantoont dat zij zich aan het protocol houdt, haar bedrijfsproces (weer) op orde heeft en aldus in staat is verdere overtredingen van de Verordening te voorkomen, alvorens haar mogelijkerwijs het regime van stalkeuringen onder de Kwaliteitsregeling weer kan worden toegestaan. Dat bij nationaal vervoer voorafgaande keuring van de dieren niet is vereist en ook niet plaatsvindt, doet aan het bovenstaande niet af.
5.4 Het toepassen van het reguliere regime van de klepkeuring op de exportaanvragen van appellante is onderdeel van een reparatoire maatregel. Het (tijdelijke) regime van klepkeuring is – in aanvulling op het door de Beleidsregels dierenwelzijn voorgeschreven overleggen van een protocol – gericht op het herstel van een situatie waarin overtredingen van de Verordening hebben plaatsgevonden en het biedt appellante als gecertificeerd vervoerder de mogelijkheid om opnieuw in aanmerking te komen voor het flexibelere en goedkopere regime van stalkeuring onder de Kwaliteitsregeling. Van bestraffing of leedtoevoeging is geen sprake. Dat appellante het toepassen van klepkeuring als bestraffend ervaart, kan daaraan niet afdoen.
Uit het vorenstaande volgt tevens dat – anders dan appellante stelt – het (tijdelijk) toepassen van de reguliere klepkeuring niet kan worden aangemerkt als dubbele bestraffing. Van strijd met artikel 5 Wed is geen sprake.
5.5 Voor zover appellante heeft betoogd dat de maatregel onevenredig is vanwege de financiële schade die zij stelt te hebben geleden, geldt dat het (tijdelijk) vervallen van de stalkeuringen bij exportaanvragen een direct gevolg is van de door appellante als gecertificeerd vervoerder begane overtredingen van de Verordening. Reeds hierom kan dit betoog, mede gelet op het belang van het dierenwelzijn tijdens het vervoer, niet leiden tot het oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft mogen maken van de in de Verordening neergelegde bevoegdheid om op de exportaanvragen van appellante klepkeuringen toe te passen.
5.6 Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, komt het College tot de slotsom dat het beroep van appellante niet slaagt en derhalve ongegrond is.
5.7 Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.