ECLI:NL:CBB:2013:CA0225

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 11/543
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling laten aanvraag S&O-verklaring wegens niet aanleveren burgerservicenummers

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 28 maart 2013, betreft het een beroep van QPS Netherlands B.V. tegen het besluit van de minister van Economische Zaken om de aanvraag voor een S&O-verklaring niet te behandelen. De aanvraag was ingediend op 30 november 2010, maar de minister had om ontbrekende gegevens, waaronder burgerservicenummers van medewerkers, verzocht. Ondanks herhaalde verzoeken om deze gegevens aan te leveren, heeft appellante niet voldaan aan de gestelde eisen binnen de gestelde termijnen. De minister heeft de aanvraag op 22 maart 2011 buiten behandeling gelaten op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het bestreden besluit werd het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 15 februari 2013 heeft appellante aangevoerd dat zij altijd tijdig was met haar aanvragen en dat er bijzondere omstandigheden waren, zoals de ziekte van de controller en de overname van het bedrijf door een Amerikaans bedrijf. Het College oordeelt echter dat appellante verantwoordelijk is voor tijdige indiening van de benodigde gegevens en dat de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding gaven om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het College concludeert dat de gevolgen van het niet indienen van de gevraagde gegevens binnen de risicosfeer van appellante liggen.

Uiteindelijk verklaart het College het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig aanleveren van gegevens voor de beoordeling van aanvragen in het kader van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva).

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 11/543
27000 Wet vermindering afdracht loonbelasting
en premie volksverzekeringen
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2013 in de zaak tussen
QPS Netherlands B.V., te Groningen, appellante
(gemachtigde: J.W. Leibbrand),
en
de minister van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigden: mr. M. Reuvekamp en mr. J.W. Schrotenboer).
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de aanvraag van appellante voor een S&O-verklaring voor de periode 1 januari 2011 tot 30 april 2011 als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva) niet te behandelen.
Bij besluit van 1 juni 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2013.
Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. Appellante heeft op 30 november 2010 een vormvrije aanvraag voor een S&O-verklaring ingediend. Bij brief van 9 december 2010 heeft verweerder om de ontbrekende gegevens in de aanvraag verzocht. Verweerder heeft daarbij appellante geattendeerd op het WBSO-aanvraagprogramma (optie "aanvulling op vormvrije aanvraag"). Voorts heeft verweerder appellante verzocht de burgerservicenummers door te geven van de medewerkers die in 2009 S&O hebben verricht. Verweerder heeft appellante verzocht om de ontbrekende gegevens uiterlijk 12 januari 2011 te verstrekken en meegedeeld dat hij de aanvraag pas in behandeling zal nemen als hij de ontbrekende gegevens heeft ontvangen. Op 12 januari 2011 heeft verweerder een aanvulling op de aanvraag voor een S&O-verklaring ontvangen. Bij brief van 9 februari 2011 heeft verweerder appellante opnieuw verzocht de burgerservicenummers door te geven van de medewerkers die in 2009 S&O hebben verricht. Voorts heeft verweerder meegedeeld dat hij de aanvraag niet zal behandelen indien hij op 23 februari 2011 de ontbrekende gegevens niet ontvangen heeft.
2. Bij besluit van 22 maart 2011 heeft verweerder beslist de aanvraag van appellante niet te behandelen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen het buiten behandeling laten van de aanvraag ongegrond verklaard.
3. Standpunt appellante
Appellante voert aan dat zij altijd op tijd is geweest met de S&O-aanvragen en met het aanleveren van gegevens, zoals burgerservicenummers. Daarnaast stelt appellante dat er sprake was van bijzondere omstandigheden. Het bedrijf van appellante liep in 2010 niet goed en is overgenomen door een Amerikaans bedrijf. Deze overgang heeft veel druk op de medewerkers gezet. De controller van appellante, die altijd de S&O-aanvragen verzorgde, is wegens ziekte uitgevallen waardoor de aanvraag is blijven liggen. Op de administratie van appellante werkte, naast de controller, nog één administratief medewerkster, die geen bemoeienis had met de S&O-aanvragen. Half april 2011 is het werk van de controller overgenomen door een interim-manager die namens appellante bezwaar heeft aangetekend tegen het buiten behandeling laten van de aanvraag. Verder voert appellante aan dat zij onevenredig gedupeerd wordt door het niet nakomen van een administratieve handeling.
4. Standpunt verweerder
Verweerder stelt zich op het standpunt dat, rekening houdend met de omstandigheden binnen het bedrijf van appellante, het op de weg van appellante had gelegen om gedurende de afwezigheid van de controller in ieder geval de zakelijke post door iemand te laten waarnemen en tijdig te reageren op de vragenbrieven van verweerder, dan wel daarover met verweerder contact op te nemen. Verweerder stelt dat appellante geen omstandigheden heeft aangevoerd die meebrengen dat het overschrijden van de termijn verschoonbaar kan worden geacht.
Voorts stelt verweerder dat appellante door de burgerservicenummers niet aan te leveren niet voldaan heeft aan een wettelijk vereiste. Verweerder moet, om een beslissing te kunnen nemen op een aanvraag in het kader van de Wva, het gemiddelde uurloon van de inhoudingsplichtige kunnen berekenen. Dat volgt uit het bepaalde in artikel 23, vierde lid en artikel 22, vijfde lid Wva. Het UWV kan met behulp van de burgerservicenummers de juiste gegevens uit de polisadministratie halen ten behoeve van de berekening van het gemiddelde uurloon. Anders dan appellante stelt, is er geen sprake van het niet nakomen van een administratieve handeling, maar van het niet voldoen aan een wettelijk vereiste.
5. In artikel 22, vijfde lid, Wva is bepaald dat een aanvraag, in de situatie waarin de S&O-inhoudingsplichtige in het S&O-referentiejaar speur- en ontwikkelingswerk heeft verricht waarvoor een S&O-verklaring is verstrekt, slechts in behandeling wordt genomen indien de aanvrager uiterlijk bij de indiening van de aanvraag opgave heeft gedaan van de burgerservicenummers van zijn werknemers die dat speur- en ontwikkelingswerk hebben verricht. Het S&O-referentiejaar is in artikel 1, eerste lid, onder p, Wva gedefinieerd als het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarop de S&O-afdrachtvermindering betrekking heeft.
Op grond van 4:5 Awb kan een bestuursorgaan besluiten een aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Vaststaat dat appellante de gevraagde gegevens niet binnen de door verweerder daartoe laatst gestelde termijn, 23 februari 2011, heeft overgelegd. Voorafgaand aan de uiterste datum van 23 februari 2011 heeft verweerder appellante tweemaal, bij brieven van 9 december 2010 en 9 februari 2011, in de gelegenheid gesteld haar aanvraag aan te vullen waarbij duidelijk is vermeld binnen welke termijn welke gegevens alsnog door appellante diende te worden overgelegd. Ook heeft verweerder uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij de aanvraag pas in behandeling zal nemen als hij als hij de ontbrekende gegevens heeft ontvangen (brief van 9 december 2010 ), dan wel dat hij de aanvraag niet zal behandelen indien hij de ontbrekende gegevens niet ontvangen heeft op 23 februari 2011 (brief van 9 februari 2011).
Het College is van oordeel dat de door appellante aangevoerde omstandigheden – de ziekte van de controller, de situatie waarin het bedrijf eind 2010 verkeerde en de overname door een Amerikaans bedrijf – voor verweerder geen aanleiding behoefden te vormen de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het is de verantwoordelijkheid van appellante om te zorgen voor tijdige indiening van de gegevens die benodigd zijn voor de beoordeling van de aanvraag, dan wel bij verweerder daarvoor uitstel te vragen. Ook overigens is het College niet gebleken van omstandigheden die het verzuim van appellante verschoonbaar maken. De gevolgen van het niet indienen van de gevraagde gegevens liggen naar het oordeel van het College dan ook binnen de risicosfeer van appellante.
6. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Dijt, in aanwezigheid van mr. F.E. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2013.
w.g. E. Dijt w.g. F.E. Mulder