ECLI:NL:CBB:2013:CA1474

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 11/119
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor overtreding van gewasbeschermingsmiddelenwetgeving

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 maart 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant A tegen de staatssecretaris van Economische Zaken. Appellant had beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank te Rotterdam, die op 23 december 2010 een bestuurlijke boete van € 2.000,- had opgelegd wegens het onrechtmatig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De staatssecretaris had vastgesteld dat appellant twee gewasbeschermingsmiddelen, Meltatox en Butisan S, had gebruikt in strijd met de wettelijke voorschriften. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 8 februari 2013 werd het geschil beoordeeld. Het College constateerde dat de wetgeving omtrent gewasbeschermingsmiddelen was gewijzigd en dat de boete voor een professionele gebruiker bij een overtreding was verlaagd naar € 1.500,-. Het College oordeelde dat de opgelegde boete van € 2.000,- niet gehandhaafd kon worden, en dat het beroep van appellant gegrond was. Het College vernietigde de eerdere uitspraak, herzag de boete naar € 1.500,- en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 944,-. Tevens werd bepaald dat de staatssecretaris het griffierecht van € 224,- aan appellant diende te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de voorschriften voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de verantwoordelijkheden van professionele gebruikers. Het College stelde vast dat de omstandigheden van de overtreding niet zodanig waren dat de boete als onevenredig kon worden aangemerkt, ondanks de argumenten van appellant over de geringe hoeveelheid aangetroffen middelen. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van het lex mitior beginsel en de gevolgen van wijzigingen in wetgeving voor lopende procedures.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 11/119 22 maart 2013
32200 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 23 december 2010 in het geding tussen
appellant
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, (hierna: staatssecretaris).
Gemachtigde van appellant: mr. M.J. Smaling, werkzaam bij Das Rechtsbijstand.
Gemachtigde van de staatssecretaris: mr. P.J. Kooiman, werkzaam bij het ministerie van Economische Zaken.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 10 februari 2011, bij het College binnengekomen op diezelfde datum, beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank te Rotterdam van 23 december 2010, AWB 09/3986.
Bij brief van 11 maart 2011 heeft appellant de gronden van zijn beroepschrift ingediend.
Bij brief van 11 april 2011 heeft de staatssecretaris een reactie op het beroepschrift ingediend.
Op 8 februari 2013 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij genoemde gemachtigden zijn verschenen. Voor de staatssecretaris is tevens verschenen M.H. van Diesen.
2. De beoordeling van het geschil in hoger beroep
2.1 Het geschil heeft betrekking op een bestuurlijke boete van € 2.000,- die door de staatssecretaris aan appellant is opgelegd en in bezwaar is gehandhaafd wegens een geconstateerde overtreding van artikel 22, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 29 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (oud). De staatssecretaris verwijt appellant dat hij een tweetal gewasbeschermingsmiddelen in strijd met de wettelijke voorschriften heeft gebruikt. Het gewasbeschermingsmiddel Meltatox (5076 N) met de werkzame stof dodemorf werd gebruikt in de teelt van dahlia en het gewasbeschermingsmiddel Butisan S (8660 N) werd gebruikt in de teelt van sierkool. Met toepassing van Bijlage XIII bij de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Regeling) is de hoogte van de bij deze overtreding horende boete bepaald op € 2.000,-.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het in bezwaar gehandhaafde boetebesluit ongegrond verklaard. Voor een weergave van het ontstaan en loop van procedure, het wettelijk kader ten tijde van de boeteoplegging en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak.
2.2 Het College stelt vast dat de Wgb bij Wet van 24 maart 2011 (Stb. 2011, 235) is gewijzigd met als datum van inwerkingtreding 26 november 2011 (Stb. 2011, 549). Thans is in artikel 20, eerste lid, Wgb - voor zover relevant - bepaald dat het is verboden in strijd met artikel 55 van verordening (EG) 1107/2009 te handelen. In artikel 55 van bedoelde verordening is onder meer bepaald dat gewasbeschermingsmiddelen op de juiste wijze gebruikt moeten worden, alsmede dat een juist gebruik inhoudt dat de beginselen van goede gewasbeschermingspraktijken worden toegepast en dat wordt voldaan aan de voorschriften die overeenkomstig artikel 31 zijn vastgesteld en op het etiket nader zijn aangegeven. Derhalve is het nog steeds verboden toegelaten gewasbeschermingsmiddelen in strijd met de geldende voorschriften te gebruiken.
2.2.1 Voorts stelt het College vast dat de Regeling van 2 december 2011 (Stcrt. 2011, nr. 22280) is gewijzigd. In Bijlage I, rij 5, is de boete voor een professionele gebruiker als appellant voor overtreding van een verkeerd gebruik van een gewasbeschermingsmiddel bepaald op € 1.500,-.
2.2.2 Het College is met inachtneming van het lex mitior beginsel, zoals neergelegd in artikel 5:46, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), van oordeel dat de opgelegde boete van € 2000,- niet gehandhaafd kan worden. In zoverre slaagt het hoger beroep.
2.3 Het College ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak te voorzien als hieronder aan te geven. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet het College geen aanknopingspunten te concluderen dat het in de Regeling genoemde boetebedrag van € 1.500,- als onevenredig moet worden aangemerkt.
Naar het oordeel van het College dient appellant als professioneel gebruiker van gewasbeschermingsmiddelen te weten of de middelen zijn toegelaten voor het door hem gewenste gebruik. De omstandigheid dat Butisan S wel is toegelaten voor de teelt van bepaalde consumptiegewassen en de sierkool, waar appellant het middel op heeft toegepast, op zich zelf ook eetbaar is, kan geen afbreuk doen aan het feit dat een toegelaten gewasbeschermingsmiddel alleen mag worden toegepast volgens de bij dat middel horende gebruiksvoorschriften. Door een ander gebruik dan waarvoor het middel is toegelaten overtreedt appellant deze voorschriften en handelt hij in strijd met het toelatingssysteem van de Wgb, waarbij de belangen van volksgezondheid en milieu bij de toelating van het gewasbeschermingsmiddel in acht zijn genomen.
Voorts ziet het College in de hoeveelheid aangetroffen Meltatox op de dahlia’s - waarvan appellant heeft betoogd dat deze dermate gering is dat de overtreding als minder ernstig moet worden beschouwd op grond waarvan de boete gematigd moet worden- geen reden om de overtreding minder ernstig te achten. De aangetroffen hoeveelheid gewasbeschermingsmiddel zegt immers niet alles over de hoeveelheid die van dat middel is gebruikt middel, omdat de werkzame stof al gedeeltelijk kan zijn afgebroken. Een geringe aangetroffen hoeveelheid is daarom in beginsel geen reden om op basis daarvan een overtreding van het gebruiksvoorschrift minder ernstig te achten. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet het College geen aanleiding daarover in dit geval anders te oordelen.
2.4 Het College acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 Awb de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 944,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het College, met wegingsfactor 1).
3. De beslissing
Het College:
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van 12 oktober 2009 en herroept het besluit van 11 juni 2009;
- bepaalt het bedrag van de boete op € 1.500,-;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van hoger beroep tot een bedrag van € 944,- (zegge:
negenhonderdvierenveertig euro);
- bepaalt dat de staatssecretaris appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,-
(zegge: tweehonderdvierentwintig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, mr. E. Dijt en mr. J.A. Hagen, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Beishuizen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2013.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. P.M. Beishuizen