ECLI:NL:CBB:2014:137

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 februari 2014
Publicatiedatum
18 april 2014
Zaaknummer
AWB 13/176
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen factuur keuringswerkzaamheden slachterij

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijfsnaam] B.V. en de Staatsecretaris van Economische Zaken. De zaak betreft een factuur van 19 november 2012, waarin bedragen voor verrichte keuringswerkzaamheden door twee officiële keuringsassistenten in rekening zijn gebracht. Appellante, die een slachterij exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen deze factuur, maar het bezwaar werd door verweerder ongegrond verklaard. Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 10 januari 2014 heeft appellante betoogd dat de hoorplicht is geschonden en dat er ten onrechte bedragen in rekening zijn gebracht voor de tweede officiële assistent. Het College heeft echter vastgesteld dat appellante op de eerste slachtdag 2200 schapen/geiten had aangemeld en dat er op basis van de tekortkomingen van de voorgaande slachtdag en het aantal te slachten dieren, twee assistenten noodzakelijk waren. Het College oordeelde dat de NVWA terecht het aantal assistenten had bepaald en dat appellante niet tijdig het definitieve aantal te slachten dieren had doorgegeven.

Het College heeft geconcludeerd dat de factuur terecht is gehandhaafd en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen door mr. E. Dijt, met mr. P.M. Beishuizen als griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 13/176
11238

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2014 in de zaak tussen

[bedrijfsnaam] B.V., te [vestigingsplaats], appellante

en

Staatsecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman).

Procesverloop

Bij factuur van 19 november 2012 heeft verweerder bij appellante bedragen voor verrichte keuringswerkzaamheden in rekening gebracht.
Bij besluit van 18 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2014.
Voor appellante zijn verschenen [naam 1] ([naam 1]) en [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door E. Msuya.

Overwegingen

1.
Appellante exploiteert een slachterij. Naar aanleiding van de slachtdagen voor het offerfeest 2011 is op 6 november 2011 door een medewerker van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) het formulier "Evaluatie Islamitisch Offerfeest 2011" opgesteld. Uit dit formulier blijkt dat op de eerste slachtdag sprake was van enkele omissies bij de slachthygiëne en het dierenwelzijn.
Blijkens het "Aanmeldingsformulier voor deelname aan het Offerfeest 2012 en voorlopige aanvraag keuring" (hierna: aanmeldingsformulier) van 11 september 2012 heeft appellante zich aangemeld om tijdens het Offerfeest 2012 te gaan slachten en voor de eerste dag keuring aangevraagd voor 2200 schapen/geiten en voor de tweede dag 150 runderen en 550 schapen/geiten.
Bij factuur van 19 november 2012 heeft verweerder bij appellante bedragen in rekening gebracht voor verrichte keuringswerkzaamheden door twee officiële assistenten op 25 en 26 oktober 2012 (het starttarief en geplande keuringswerkzaamheden).
Ter zitting heeft appellante twee e-mails van 24 oktober 2012 en 25 oktober 2012, gericht aan de planning van de NVWA, overgelegd. Uit de e-mail van 24 oktober 2012 blijkt dat op 25 oktober 2012 95 runderen en 350 schapen zullen worden geslacht. Uit de e-mail van 25 oktober 2012 blijkt dat op 26 oktober 2012 20 runderen en 1780 schapen zullen worden geslacht.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de factuur van 19 november 2012 gehandhaafd. Volgens verweerder is de bezetting van het keuringspersoneel (de officiële dierenartsen en de officiële assistenten) bepaald aan de hand van de tekortkomingen die zijn geconstateerd tijdens de eerste slachtdag ten behoeve van het offerfeest in 2011, het aantal door appellante opgegeven te slachten dieren en de aanvoer van de te slachten dieren.
3.
Appellante heeft allereerst gesteld dat de hoorplicht is geschonden. Volgens appellante heeft zij nimmer te kennen gegeven dat zij afziet van het recht om te worden gehoord.
Het College volgt appellante niet in haar stelling. Blijkens de namens verweerder opgestelde telefoonnotitie van 28 februari 2013 is op 27 februari 2013 contact gezocht met [naam 2] en is desgevraagd een dag later teruggebeld. Op die dag heeft een medewerker van verweerder gesproken met [naam 1]. De notitie vermeldt dat de zaak ook voor [naam 1] helder is en dat deze desgevraagd heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan een bezoek aan het ministerie in Den Haag om zijn bezwaar bij een hoorzitting toe te lichten. Het College heeft geen aanleiding om aan de inhoud van deze telefoonnotitie te twijfelen. Weliswaar betwist [naam 2] stellig dat zij van de mogelijkheid om het bezwaar mondeling toe te lichten heeft afgezien, doch dit doet niet af aan het feit dat uit de telefoonnotitie blijkt dat een dag later met [naam 1] is gesproken, die heeft verklaard van een hoorzitting af te zien. Deze beroepsgrond slaagt derhalve niet.
4.
Voorts stelt appellante dat verweerder ten onrechte bedragen in rekening heeft gebracht die betrekking hebben op het starttarief en de keuringswerkzaamheden van de tweede officiële assistent. Appellante heeft daartoe, samengevat, aangevoerd dat zij maar één officiële assistent heeft aangevraagd en dat er geen noodzaak was om twee assistenten in te zetten.
Het College stelt vast dat voor de eerste slachtdag – 25 oktober 2012 – blijkens het aanmeldingsformulier 2200 schapen/geiten zijn aangemeld om te worden geslacht, alsmede dat blijkens de werkbon op de eerste dag daadwerkelijk 98 runderen en 237 schapen zijn geslacht. Het aanmeldingsformulier geeft niet aan hoeveel officiële assistenten worden aangevraagd. Verweerder heeft toegelicht dat de NVWA dit aantal bepaalt aan de hand van de inhoud van de aanvraag.
Het College overweegt dat verweerder bij het bestreden besluit ten onrechte de in 2011 geconstateerde tekortkomingen mede ten grondslag heeft gelegd aan het aantal in te zetten officiële assistenten. Verweerder heeft immers ter zitting verklaard dat die tekortkomingen niet zien op het werk van een officiële assistent. Dit laat onverlet dat, zoals onweersproken door verweerder ter zitting is toegelicht, voor het aantal opgegeven te slachten dieren op de eerste slachtdag twee officiële assistenten nodig waren. Dat uiteindelijk op deze dag aanzienlijk minder dieren zijn geslacht dan was voorgenomen, doet daar niet aan af. Appellante heeft immers nagelaten om het definitieve aantal te slachten dieren tijdig, dat wil zeggen uiterlijk 3 dagen voor 25 oktober, zoals is voorgeschreven op het door haar ondertekende aanmeldingsformulier, aan de planning van de NVWA door te geven. Het College is dan ook van oordeel dat onder die omstandigheden bij appellante op de eerste slachtdag terecht een tweede officiële assistent is ingezet.
Voort stelt het College vast dat blijkens het aanmeldingsformulier voor de twee slachtdag – 26 oktober 2012 – 150 runderen en 550 schapen zijn aangemeld, alsmede dat appellante dit aantal per e-mail van 25 oktober 2012 heeft aangepast naar 20 runderen en 1780 schapen. Deze laatste aantallen runderen en schapen komen nagenoeg overeen met de aantallen die daadwerkelijk (21 runderen en ongeveer 1600 schapen) op deze dag zijn geslacht. Het College is van oordeel dat nu dit aantal zeer aanzienlijk uitstijgt boven het aantal dieren dat op een normale slachtdag bij appellante wordt geslacht, te weten ongeveer 350 dieren zoals appellante ter zitting heeft gesteld, op goede gronden een tweede officiële assistent is ingezet.
Gelet op het vorenstaande is het College van oordeel dat verweerder terecht bij het bestreden besluit, de factuur, waarbij het starttarief en de bedragen voor de keuringswerkzaamheden van twee officiële assistenten bij appellante in rekening zijn gebracht, heeft gehandhaafd.
5.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Dijt, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2014.
w.g. E. Dijt De griffier is verhinderd te ondertekenen.