In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de accountantskamer, waarbij klachten tegen twee accountants gedeeltelijk gegrond zijn verklaard, maar er geen tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd. Appellant, die samen met zijn overleden echtgenote de klacht had ingediend, was van mening dat de accountantskamer ten onrechte geen maatregelen had genomen, ondanks de gegrondverklaring van de klachten. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelt dat de accountants de fundamentele beginselen van professioneel gedrag hebben geschonden, wat blijkt uit de gegrond verklaarde klachtonderdelen. De accountantskamer had de klachten gegrond verklaard, maar geen maatregelen opgelegd, omdat zij vond dat de overtredingen niet zodanig ernstig waren dat een maatregel noodzakelijk was. Het College is het hier niet mee eens en stelt dat de redenen van de accountantskamer om geen maatregel op te leggen onvoldoende gewicht hebben. Het College legt daarom aan beide betrokkenen de maatregel van schriftelijke waarschuwing op, omdat zij de belangen van hun cliënten onvoldoende voor ogen hebben gehouden. De uitspraak van het College is gedaan op 26 juni 2014, en het hoger beroep is gegrond verklaard.