Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
maatschap [naam 1], te [plaats 1] (de maatschap)
[naam 2] B.V., te [plaats 2], verzoekers
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 juli 2014 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van de maatschap [naam 1] en [naam 2] B.V. tegen besluiten van de staatssecretaris van Economische Zaken. De staatssecretaris had maatregelen getroffen naar aanleiding van het aantreffen van de verboden stof furazolidone in de urine en organen van runderen op het bedrijf van de maatschap. Deze maatregelen hielden in dat het bedrijf onder officieel toezicht werd geplaatst en dat de runderen waarbij de stof was aangetroffen, vernietigd moesten worden. Tevens werd aangekondigd dat 567 kalveren uit de handel zouden worden genomen en vernietigd, tenzij de maatschap ervoor koos om vlees- en orgaanmonsters te laten onderzoeken. De verzoekers maakten bezwaar tegen deze besluiten en vroegen om een voorlopige voorziening. Dit verzoek werd aanvankelijk afgewezen op 22 juli 2014, maar op 24 juli 2014 werd opnieuw om een voorlopige voorziening gevraagd, omdat er overleg was tussen de staatssecretaris en de Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) over de ruiming van varkensbedrijven.
Tijdens de zitting op 25 juli 2014 werd het verzoek opnieuw besproken. De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel er overleg was tussen de staatssecretaris en LTO, dit niet voldoende was om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter benadrukte dat verzoekers de mogelijkheid hadden om een contra-expertise aan te vragen, maar dat zij dit niet hadden gedaan. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van griffier mr. A.G.J. van Ouwerkerk, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.