ECLI:NL:CBB:2014:312

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
14 augustus 2014
Zaaknummer
AWB 13/773
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing proceskostenvergoeding in bezwaar na herziening heffing bloemkwekerijproducten

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 augustus 2014, betreft het een beroep van [naam 1] B.V. tegen een besluit van het Productschap Tuinbouw. Het Productschap had op 27 september 2012 een heffing van € 925,- opgelegd voor bloemkwekerijproducten voor het jaar 2010. Na een herziening op 20 augustus 2013 werd deze heffing vastgesteld op nihil, maar het bezwaar van appellante werd ongegrond verklaard bij het bestreden besluit van 2 september 2013. Appellante stelde dat de kosten van bezwaar ten onrechte niet vergoed werden, omdat de heffing was herzien op basis van nieuwe gegevens die zij had ingediend, en niet vanwege de bezwaren die zij had ingediend. Ze voerde aan dat het tijdsverloop in de bezwaarfase onrechtmatig was en dat dit recht gaf op proceskostenvergoeding.

Het College overwoog dat de kosten van bezwaar alleen vergoed kunnen worden als het bestuursorgaan onrechtmatig heeft gehandeld. In dit geval was de heffing herzien op basis van informatie die door appellante was verstrekt, en niet vanwege de bezwaren zelf. Het College concludeerde dat er geen recht op vergoeding van de proceskosten bestond, omdat het primaire besluit niet was herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het tijdsverloop in de bezwaarfase werd als betreurenswaardig beschouwd, maar had geen invloed op de rechtmatigheid van het primaire besluit. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in beroep.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 13/773
4240

Uitspraak van de meervoudige kamer van 6 augustus 2014 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats], appellante

(gemachtigde: [naam 2])
en

het Productschap Tuinbouw, verweerder,

(gemachtigden: mr. J.P.A. ter Schure).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2012 heeft verweerder aan appellante een heffing voor het jaar 2010 (€ 925,-) opgelegd voor bloemkwekerijproducten.
Bij besluit van 20 augustus 2013 heeft verweerder deze heffing herzien en vastgesteld op nihil en het bedrag van € 925,- gecrediteerd.
Bij besluit van 2 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 21 mei 2014 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.
Op 27 september 2012 heeft verweerder ambtshalve, op basis van een schatting, voor het jaar 2010 een heffing ten bedrage van € 925,- opgelegd voor bloemkwekerijproducten op grond van de Verordening vakheffing aanbod bloemkwekerijproducten 2010 en de Verordening vakheffing handel bloemkwekerijproducten 2010 (hierna: de verordeningen bloemkwekerijproducten). Hangende bezwaar heeft verweerder, op basis van een aangifte 2010 die appellante alsnog op 19 augustus 2013 heeft ingediend, de heffing voor dat jaar op nihil vastgesteld en het bedrag van € 925,-- gecrediteerd.
2.
Appellante voert aan dat door verweerder ten onrechte de kosten van bezwaar niet zijn vergoed. Volgens appellante is het standpunt van verweerder dat deze kosten niet hoeven te worden vergoed omdat de heffing is herzien naar aanleiding van de aangifte van appellante van 19 augustus 2013 en niet omdat de bezwaren van appellante daartoe aanleiding gaven, ondeugdelijk. Daarmee wordt volgens appellante miskend dat een vergoeding van de kosten ook dient te worden toegekend indien het tegemoetkomen in bezwaar plaatsvindt om redenen die geen verband houden met de aangevoerde gronden en volledig buiten de bezwaarprocedure omgaan. Appellante verwijst in dat verband naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1035).
Appellante heeft verder aangevoerd dat sprake is van onrechtmatig handelen door verweerder nu niet binnen een redelijke termijn is beslist op het bezwaar. Daarbij wijst appellante op het ruime tijdsverloop tussen het ingediende bezwaarschrift (7 november 2012) en de beslissing op bezwaar (2 september 2013). Appellante is van mening dat zij ook hierom, op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), recht heeft op een vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
3.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat terecht ambtshalve een heffing is opgelegd nu appellante geen tijdige aangifte heeft gedaan, ondanks dat zij daartoe herhaalde malen in de gelegenheid is gesteld. De ambtshalve opgelegde heffing is herzien naar aanleiding van de door appellante alsnog ingediende aangifte en houdt dus geen verband met hetgeen in het bezwaarschrift is aangevoerd. De kosten van bezwaar komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
4.
Het College stelt vast dat het geschil zich beperkt tot beantwoording van de vraag of appellante in aanmerking komt voor vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
4.1
Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden (primaire) besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.2
Naar het oordeel van het College is in het onderhavige geval niet voldaan aan de voorwaarden vervat in voormelde bepaling om in aanmerking te komen voor een vergoeding van de proceskosten in bezwaar, nu het primaire besluit van 27 september 2012 niet is herroepen wegens aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, maar op grond van door appellante hangende bezwaar verstrekte informatie. Hierbij neemt het College in aanmerking dat appellante niet heeft betwist dat verweerder op grond van artikel 3.2 van de Verordening algemene bepalingen van PT en artikel 6, tweede lid, van de verordeningen bloemkwekerijproducten, bevoegd is een ambtshalve heffing op te leggen indien geen aangifte is gedaan door de ondernemer. Evenmin is in geschil dat een dergelijke situatie zich hier voordeed. Blijkens de wetsgeschiedenis (TK II 27 014 nr. 14 en 15) bestaat er geen recht op vergoeding als de onjuistheid van het primaire besluit is te wijten aan belanghebbende, bijvoorbeeld omdat hij niet tijdig de juiste gegevens heeft verschaft. Het College overweegt voorts dat het door appellante gesignaleerde tijdsverloop in de bezwaarfase betreurenswaardig is maar dat dit, anders dan appellante lijkt te veronderstellen, de rechtmatigheid van het primaire besluit niet (met terugwerkende kracht) kan aantasten. Ten slotte overweegt het College dat de door appellante aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ziet op een situatie waarin het hoger beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener is tegemoetgekomen, een situatie waarop artikel 8:75a van de Awb van toepassing is. Die situatie doet zich hier niet voor.
Verweerder heeft derhalve het verzoek van appellante om vergoeding van de proceskosten in bezwaar terecht afgewezen.
5.
Het beroep van appellante is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling in beroep bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, mr. J. Schukking en mr. T.P.J.N. van Rijn, in aanwezigheid van mr. A.G.J. van Ouwerkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2014.
w.g. M. Munsterman w.g. A.G.J. van Ouwerkerk