Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 19 september 2014 in de zaak tussen
Transport [naam 1], appellante
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
e-mailbericht van 14 mei 2012 heeft verweerder appellante bericht dat zij een gewasperceel (perceel 9, 3.95 ha) heeft opgegeven dat ook door een andere landbouwer is opgegeven. Als zij op 15 mei 2012 geen gebruiker is van het perceel kan zij tot en met 31 mei 2012 zonder korting het perceel uit de opgave verwijderen, aldus het bericht.
Appellante is op 14 mei 2012 en nogmaals op 6 juli 2012 ingelicht over de dubbelclaim. Daarmee is zij in kennis gesteld van de onregelmatigheid met betrekking tot de steunaanvraag. Zij had tot en met 31 mei 2012 de gelegenheid om de opgave met betrekking tot perceel 9 te corrigeren, zonder dat dit consequenties zou hebben voor de uitbetaling van de bedrijfstoeslag, maar een reactie van appellante is uitgebleven. Het verzoek tot wijziging van de aanvraag kan gelet op artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 niet worden gehonoreerd, nu dit verzoek is gedaan nadat appellante van de onregelmatigheid in de steunaanvraag in kennis is gesteld. De korting vloeit rechtstreeks voort uit artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 en is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
perceel 9 eveneens door een andere landbouwer is opgegeven. Appellante heeft vervolgens haar opgave gehandhaafd. Daarna heeft verweerder op 6 juli 2012 telefonisch gevraagd of dit perceel bij appellante in gebruik is, waarop appellante heeft geantwoord dat dit niet het geval is. Vaststaat derhalve dat appellante op dat moment op de hoogte is gesteld van de onregelmatigheid, zodat het wijzigingsverzoek dat appellante op 18 september 2012 indiende niet kon worden gehonoreerd.
4.2 Volgens vaste rechtspraak van het College, bijvoorbeeld CBb 8 maart 2006 (ECLI:NL:CBB:2006:AV5872) brengt het gegeven dat lidstaten verschillend omgaan met de uitvoering van Europese regelgeving niet mee dat een bestuursorgaan in strijd handelt met het beginsel dat gelijke gevallen gelijk dienen te worden behandeld, als dit bestuursorgaan het Europese recht correct toepast. Een eventuele onjuiste toepassing in een andere lidstaat is voor de juiste toepassing in Nederland niet van direct belang. Verweerder heeft zich in dit geval op grond van artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 terecht op het standpunt gesteld dat gedeeltelijke intrekking van de steunaanvraag van appellante niet was toegestaan. Dat in België naar appellante stelt anders met dit voorschrift wordt omgegaan – het College laat dat in het midden – doet aan de juistheid van verweerders standpunt niet af. Het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel slaagt derhalve niet.
Beslissing
mr. E. Dijt, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 september 2014.