Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 10 november 2014 in de zaak tussen
de [naam 1], te [plaats], appellanten
(gemachtigde: drs. N.T. Potyk)
de staatssecretaris van Economische Zaken,
Procesverloop
tegen dat besluit ongegrond verklaard.
[naam 3].
Overwegingen
29 maart 2010 op de percelen 3 ([adres 1]) en 4 ([adres 2]) alle bomen waren geveld, met uitzondering van de buitenste rijen. [naam 6] zag dat op perceel 5 ([adres 3], achter de woning van [naam 2]) een machine bezig was om de aanwezige populieren te vellen. [naam 6] verklaart verder dat op 30 maart 2010 van de oorspronkelijk op perceel 1 ([adres 3]) aanwezige 12 rijen populieren er in totaal zeven waren geveld.
In het rapport verklaart [naam 7] ([naam 7]) dat zijn schoonvader [naam 2] lijdt aan de ziekte van Alzheimer en dat hij de zaken met betrekking tot de bospercelen behartigt. Op basis van dossiers ontvangen van de Dienst Regelingen (DR) te Roermond ging [naam 7] er, aldus zijn verklaring, van uit dat de populieren na 15 jaar mochten worden gekapt. Als hij had geweten dat de subsidietermijn nog niet was verlopen, had hij de bomen niet laten kappen.
Dat [naam 2] in verwarring is gebracht door informatie die hij heeft opgevraagd bij DR dient voor zijn rekening en risico te blijven. [naam 2] had kunnen weten dat de geleverde informatie, nu deze zag op andere aanvraagnummers, geen betrekking had op de aanvraag in het kader van de Beschikking. Het dient voor rekening en risico van [naam 2] te worden gelaten dat hij hierin geen aanleiding heeft gevonden om navraag te doen bij DR. Bovendien kende [naam 2] de naam van de behandelend ambtenaar bij DR te Assen, aan wie hij de laatste twee jaarlijkse betalingsverklaringen (van 22 februari 2009 en 24 januari 2010) persoonlijk heeft gericht. Dat ten aanzien van [naam 2] een mentorschap was ingesteld, maakt dit niet anders.
Uit de aanvraag en uit het feit dat [naam 2] er niet voor heeft gekozen de overeenkomst te herzien toen hij daartoe door verweerder in 1995 werd uitgenodigd, blijkt dat bij hem de intentie bestond om de aanvraag voor de duur van 25 jaar aan te gaan. Dat hij bij brief van
23 januari 2012, dus na de controle, alsnog de instandhoudingstermijn heeft willen verlagen van 25 jaar naar 19 jaar, kan [naam 2] niet baten, omdat het geconstateerde populieren- en sparrenbestand ten tijde van de controle bepalend is.
heeft niet aangetoond dat het geconstateerde verschil niet is te wijten aan opzet of verzuim. Evenmin is gebleken van overmacht dan wel uitzonderlijke omstandigheden. Verweerder was derhalve gehouden de reeds uitbetaalde bijdrage terug te vorderen.
De gevolgen van de dwaling zijn zo buitenproportioneel en in strijd met de bedoeling van [naam 2] dat het onredelijk en onbillijk is hem aan deze verplichting te houden.
6 november 2008 heeft verweerder de afschriften van de aanvragen met de nummers SB 01.01.0084, SBL 220576, SBL 220578 en BLB 01289003908 toegezonden. Deze aanvragen hebben betrekking op dezelfde percelen als die waarvoor de bijdrage op grond van de Beschikking is verstrekt, en daarnaast wekt de brief met de zin “(…) kopieën van de door uw schoonvader ingediende aanvragen” de indruk dat het om álle aanvragen gaat. Ook hebben gemachtigden advies gevraagd aan een specialist. Deze bevestigde dat de populieren konden worden gekapt omdat zij 19 jaar oud waren. In de omgeving van het bedrijf van [naam 2] werden ook populieren van dezelfde leeftijd gekapt. Er was dan ook geen reden waarom de gemachtigden van [naam 2] opmerkzaam hadden moeten worden door het afwijkende nummer (SA 01/02/0146) op de jaarlijkse betalingsverklaring in het kader van de Beschikking. Zo’n verklaring is slechts een formaliteit. Om dezelfde reden was er geen aanleiding om contact op te nemen met [naam 8], de op de betalingsverklaring vermelde, behandelend ambtenaar bij DR te Assen.
In deze beschikking wordt verstaan onder:
(…)
1. Een subsidie kan slechts worden verleend indien de aanvrager zich ertoe verplicht om gedurende een periode van vijf jaren, overeenkomstig de bepalingen in de artikelen 5 en 6 en voor zover van toepassing in de artikelen 7, 8, 9 of 10, bouwland uit produktie te nemen en te houden.
1. Indien de subsidieontvanger de oppervlakte bouwland waarop de aanvraag tot subsidieverlening betrekking heeft door bebossing uit productie neemt, dient deze grond te worden bebost met snelgroeiend bos.
(…)
1. Indien bij controle ter plaatse blijkt dat de oppervlakte waarvoor de aanvraag tot subsidieverlening is ingediend ten minste twee procent en minimaal 20 are doch ten hoogste tien procent en maximaal twee hectare groter is dan de bij controle geconstateerde oppervlakte, wordt de subsidie berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met het geconstateerde verschil (…)
1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:
(…)
2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
1. Het bestuursorgaan kan onverschuldigd betaalde subsidiebedragen terugvorderen.”
Beslissing
mr. H.S.J. Albers in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2014.