Uitspraak
20150
1.Het procesverloop in hoger beroepAppellant heeft hoger beroep ingesteld tegen bovenvermelde uitspraak van de accountantskamer naar aanleiding van een klacht die hij op 2 augustus 2011 heeft ingediend tegen [naam 2], registeraccountant te [woonplaats 2] (hierna: betrokkene).
2.De uitspraak van de accountantskamer
3.De beoordeling van het hoger beroep
Appellant was via zijn praktijkvennootschap sinds 1993 verbonden aan [bedrijf], zulks per 1 januari 2000 op grond van een maatschapsovereenkomst. Een in 1999 bij klager geconstateerde hernia heeft – ondanks medisch ingrijpen – geleid tot volledige arbeidsongeschiktheid van klager per 1 april 2004. Tussen partijen zijn vervolgens geschillen ontstaan, in het bijzonder over het moment waarop de maatschap ten aanzien van appellant zou eindigen of geëindigd zou zijn, met diverse juridische procedures als gevolg. Dit heeft onder meer geresulteerd in de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 april 2009 (ECLI:NL:RBUTR:2009:BI1184).
I. dat betrokkene in zijn hoedanigheid van bestuursvoorzitter van [bedrijf] in strijd met de waarheid aan een journalist onjuiste informatie heeft verschaft over een door de rechtbank Utrecht op 15 april 2009 gewezen vonnis en
II. dat betrokkene niet heeft gereageerd op verzoeken/sommaties te documenteren welke facturen appellant ten onrechte aan klanten zou hebben verstuurd en nader te onderbouwen op welke wijze die (beweerde) facturen rechtgezet zouden zijn.
De accountantskamer overweegt voorts dat, hoewel daarover niet althans eerst op de zitting bij de accountantskamer en dus niet tijdig is geklaagd, de accountantskamer de opvatting heeft dat het in het algemeen voor accountants – gelet op hun gehoudenheid voldoende waarborgen te treffen bij het ontstaan van bedreigingen voor de naleving van de fundamentele beginselen van de Verordening gedragscode – is aan te bevelen goed voorbereid te zijn op het te woord staan van journalisten, alsmede dat het in het onderhavige geval verstandiger van betrokkene zou zijn geweest indien hij voorafgaand aan de publicatie van het artikel in het FD van 22 mei 2009 inzage in de tekst ervan zou hebben gevraagd, dan wel na publicatie ervan zou hebben aangedrongen op rectificatie van in elk geval de in dat artikel vermelde zin
:[bedrijf]-bestuursvoorzitter [naam 2] zegt dat de facturen die ten onrechte de deur uit zijn gegaan, zijn rechtgezetʺ
.
De door appellant aangevoerde omstandigheden dat het memo van 18 februari 2004 de mogelijkheid van onjuist verzonden facturen openlaat, dat in de conclusie van antwoord voor de rechtbank Utrecht een bepaalde stellingname over de handelswijze van appellant is ingenomen en dat betrokkene heeft nagelaten het artikel van 29 mei 2009 in het FD waarin betrokkene is geciteerd (“[bedrijf] voorzitter [naam 2] zegt dat de facturen die ten onrechte de deur zijn uitgegaan, zijn rechtgezet.”) te rectificeren vormen naar het oordeel van het College onvoldoende grond om aannemelijk te achten dat het aangehaalde citaat een juiste weergave is van hetgeen betrokkene tegenover een journalist van het FD heeft verklaard. De aangevoerde omstandigheden hebben immers geen betrekking op het telefoongesprek tussen de betrokkene en de journalist dat aan de publicatie in het FD ten grondslag heeft gelegen.
Dit bewijs wordt echter in belangrijke mate genuanceerd door hetgeen de journalist en betrokkene tijdens een getuigenverhoor op 26 april 2012 voor de rechtbank Arnhem hebben verklaard. De journalist heeft blijkens het proces-verbaal van dit getuigenverhoor onder meer verklaard:
De tekst die niet tussen aanhalingstekens staat is mijn eigen samenvatting van wat ik uit het gesprek heb opgemaakt. Onze methode is namelijk zo dat je niet alles tussen aanhalingstekens zet. Alleen als het pregnant is en als het echt zo is gezegd, kies je dat uit je aantekeningen om tussen aanhalingstekens te plaatsen, of, als je denkt dat iets controversieel is, dan vraag je het nog een keer en komt het tussen aanhalingstekens.
U houdt mij de zin voor: [bedrijf] bestuursvoorzitter [naam 2] zegt dat facturen die ten onrechte de deur zijn uitgegaan, zijn rechtgezet. Ik weet niet meer of [naam 2] dat letterlijk zo heeft gezegd of dat ik dat uit het vraaggesprek heb afgeleid. Ik zag in iedergeval geen tegenspraak met het vonnis.ʺ