Uitspraak
staatssecretaris van Economische Zaken(voorheen de minister van LNV),
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, die op 5 juli 2010 werd gedaan. De appellant, een agrariër, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken, dat betrekking had op de Meststoffenwet. De appellant was het niet eens met de opgelegde boete wegens overschrijding van de gebruiksnormen voor meststoffen. De rechtbank had in haar uitspraak van 5 juli 2010 de boete bevestigd, maar de appellant was van mening dat de eindvoorraad onjuist was vastgesteld.
In een tussenuitspraak van 5 november 2013 (ECLI:NL:CBB:2013:223) heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven verweerder opgedragen om het besluit van 31 maart 2009 te herstellen. Dit besluit was gebaseerd op een eindvoorraad van 800 m3, terwijl het College oordeelde dat deze voorraad moest worden herberekend op basis van 850 m3. Na deze tussenuitspraak heeft verweerder op 13 december 2013 een nieuw besluit genomen, waarbij de boete werd verlaagd van € 26.197,-- naar € 22.223,--. De appellant heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen op dit herstelbesluit.
Het College heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het beroep van de appellant tegen het besluit van 31 maart 2009 niet-ontvankelijk is, omdat dit besluit inmiddels was vervangen door het besluit van 13 december 2013. Het College heeft geoordeeld dat de herberekening van de boete op basis van de verhoogde eindvoorraad correct was uitgevoerd en dat er geen strijd was met de relevante regelgeving. De aangevallen uitspraak is vernietigd, en het beroep tegen het besluit van 13 december 2013 is ongegrond verklaard. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht aan de appellant dient te vergoeden, omdat het geschil mede voortkwam uit de eerdere onjuiste vaststelling van de eindvoorraad.