Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[appellant 2]([appellant 2]), te [plaats 2], appellanten
[betrokkene 1]([betrokkene 1]) en
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de klacht binnen de in artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, Wtra bedoelde termijn van drie jaar is ingediend. Appellanten wijzen erop dat betrokkenen in hun verweerschrift in reactie op de klacht het volgende naar voren hebben gebracht: “[betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben de zaak niet aangemeld bij de boete-fraudecoördinator van de Belastingdienst te Gouda en hebben nadien ook niet geparticipeerd in de besluitvorming over de strafrechtelijke vervolging van [appellant 2] en [appellant 1]”. In de ambtsedige verklaring van 1 juli 2011 is echter het volgende opgenomen:
1 juli 2011 betrekking hebbende klachtonderdeel aan de orde hebben gesteld. Deze verklaring is (mede) afgelegd door [betrokkene 1], maar niet door [betrokkene 2]. Het hoger beroep moet derhalve worden geacht alleen op de door appellanten gestelde gedraging van [betrokkene 1] betrekking te hebben en niet – naar appellanten ter zitting ook hebben bevestigd – op [betrokkene 2].