Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
5101
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Economische Zaken en een maatschap die beroep had ingesteld tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2009. De staatssecretaris had bij besluit van 30 juni 2010 de bedrijfstoeslag vastgesteld op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De appellante, een maatschap bestaande uit drie leden, betwistte de vastgestelde oppervlakten van verschillende percelen en stelde dat de staatssecretaris onvoldoende had onderbouwd waarom deze oppervlakten juist waren vastgesteld. Het College heeft de zaak eerder verwezen naar een enkelvoudige kamer en later naar een meervoudige kamer voor verdere behandeling. Tijdens de zittingen is gebleken dat de appellante de vastgestelde oppervlakten van enkele percelen niet langer betwistte, maar dat er nog geschilpunten waren over de oppervlakten van percelen 6, 14 en 15. Het College heeft overwogen dat de staatssecretaris geen procesbelang had kunnen ontkennen, omdat de uitbetaling van toeslagrechten in 2009 een uitzondering vormde. Uiteindelijk heeft het College het beroep gegrond verklaard voor perceel 2, de oppervlakte daarvan vastgesteld op 21.63 hectare, en het bestreden besluit vernietigd voor dat perceel. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de appellante tot een bedrag van € 1.470,- en is het griffierecht van € 298,- aan de appellante vergoed.