ECLI:NL:CBB:2015:158

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 mei 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
AWB 15/261
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening van tandarts tegen tariefdaling in de mondzorg

In deze zaak heeft een tandarts een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen een tariefdaling die per 1 juli 2015 zou ingaan, vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit. De tandarts betoogde dat de tariefverlaging onmiskenbaar onrechtmatig was en dat hij een spoedeisend belang had bij het verzoek, omdat hij schade had geleden door eerdere tariefwijzigingen. De voorzieningenrechter heeft op 22 mei 2015 de zitting gehouden, waarbij de tandarts zelf aanwezig was en de Zorgautoriteit vertegenwoordigd werd door een gemachtigde. De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel er een verzoek was ingediend, er onvoldoende bewijs was dat de tariefdaling onrechtmatig was. De tandarts stelde dat de tarieven op onjuiste wijze waren vastgesteld, met name omdat deze gebaseerd waren op gemiddelde kosten en productie, wat niet zou aansluiten bij de realiteit van kleinere praktijken. De Zorgautoriteit verdedigde de tariefverlaging door te stellen dat deze zorgvuldig was voorbereid en gebaseerd op gedegen onderzoek. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was en dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden afgewezen. Tevens werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/261
13950
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 mei 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam], te [plaats], verzoeker,

en

de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster

(gemachtigde: mr. M.A.M. Verduijn).

Procesverloop

Bij tariefbeschikking TB/CU-7103-03 van 5 november 2014 heeft verweerster de tarieven voor tandheelkundige zorg vastgesteld zoals deze met ingang van 1 juli 2015 in werking zullen treden.
Bij besluit van 4 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Tevens heeft hij verzocht verweerster een dwangsom op te leggen wegens het achterhouden van stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2015.
Verzoeker is verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. Een spoedeisend belang als hiervoor bedoeld kan ook gelegen zijn in de onmiskenbare onrechtmatigheid van de bestreden besluitvorming.
3. De mondzorg kende tot 2012 gereguleerde tarieven. In 2012 is een experiment met vrije tarieven in de mondzorg van start gegaan. Bij aanwijzing van 12 juli 2012 (Stcrt. 2012, nr. 14943) heeft de Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport (Minister) verweerster de aanwijzing gegeven het experiment met vrije tarieven te beëindigen en de maximumtarieven voor mondzorg vast te stellen. Ter uitvoering van de aanwijzing heeft verweerster met ingang van 1 januari 2013 de maximumtarieven voor mondzorg vastgesteld. Het opnieuw invoeren van een prestatiestructuur met een gedeeltelijk verouderde tariefonderbouwing is voor verweerster aanleiding geweest hiernaar onderzoek te doen. Het kostenonderzoek mondzorg had als doel het in beeld brengen van de opbrengsten, (praktijk)kosten en de productie van aanbieders van mondzorg. Daarnaast werd een onderzoek naar de tijdsbesteding van aanbieders in de mondzorg uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn gebruikt om de tarieven (nader) te onderbouwen en te herijken.
Op 5 november 2014 heeft verweerster de beleidsregel BR/CU-7117 Tandheelkundige zorg vastgesteld. Eveneens op 5 november 2014 heeft verzoekster de tariefbeschikking tandheelkundige zorg met kenmerk TB/CU-7103-03 vastgesteld. Op basis van deze beschikking worden de maximumtarieven voor tandheelkundige zorg met ingang van 1 juli 2015 met 5,15% verlaagd.
4. Met het verzoek om voorlopige voorziening beoogt verzoeker uitstel van de per 1 juli 2015 aangekondigde tariefdaling. Zijn standpunt komt er in de kern op neer dat het besluit onmiskenbaar onrechtmatig is. Daartoe heeft hij - samengevat - het volgende aangevoerd. De tarieven zijn op onjuiste wijze vastgesteld, met name omdat vaststelling plaatsvindt op basis van gemiddelde kosten en productie, terwijl er grote verschillen tussen tandartspraktijken bestaan. Daarnaast worden de gemiddelde kosten en productie teruggerekend naar 1 fte per tandartspraktijk. De grote praktijken kunnen, volgens verzoeker, door de inzet van veel personeel een forse omzet en winst behalen. Voor een tandarts met een solopraktijk, zoals verzoeker, is het niet mogelijk de gemiddelde omzet te maken en het norminkomen te verdienen. De door verweerster gehanteerde systematiek zal er, volgens verzoeker, toe leiden dat elke omzet- of winstverhoging zal leiden tot een tariefdaling.
Verzoeker stelt voorts dat hij vanwege het stopgezette experiment met vrije tarieven en de daarna per 1 januari 2013 vastgestelde tarieven de afgelopen drie jaren schade heeft geleden tot een bedrag van ruim € 100.000,- . Hij verwacht dat de schade na inwerkingtreding van de tarieven per 1 juli 2015, voor zowel hem persoonlijk als de gehele branche, alleen maar zal oplopen.
5. Verweerster stelt zich op het standpunt dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. De tariefverlaging is op basis van gedegen onderzoek tot stand is gekomen. Over de opzet van het onderzoek, de voortgang en wijze van rapporteren van het onderzoek en de wijze waarop zou moeten leiden tot tariefherijking heeft verweerster veelvuldig overleg gevoerd met de brancheorganisaties. De tariefverlaging is zorgvuldig voorbereid en van onrechtmatigheid is geen sprake.
6. De door verzoeker in dit geding aangevoerde argumenten hebben de voorzieningenrechter er niet van overtuigd dat het bestreden besluit jegens verzoeker onmiskenbaar onrechtmatig is. Voor de voorzieningenrechter staat niet vast dat verzoeker er op basis van de tariefbeschikking vanuit moet kunnen gaan dat hij met de door hem gekozen praktijkvoering in staat moet zijn het norminkomen te verdienen. Verzoeker heeft geen andere dringende redenen aangevoerd waarom het bestreden besluit moet worden geschorst en hij de behandeling van de bodemzaak niet kan afwachten. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat de door verzoeker, naar hij stelt, geleden schade niet is te relateren aan het besluit per 1 juli 2015 de vastgestelde tarieven in werking te laten treden. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorzienig wegens het ontbreken van spoedeisend belang dient te worden afgewezen.
7. Daargelaten dat verzoeker niet heeft gespecificeerd welke stukken over de opzet en voortgang van de procedure verweerster naar zijn mening heeft achtergehouden, is er in het kader van een voorzieningenprocedure geen plaats voor het al of niet opleggen van een dwangsom wegens het achterhouden van stukken. Verzoeker is er ter zitting op gewezen dat hij, als verweerster op de zaak betrekking hebbende stukken in verband met zijn beroep niet aan het College overlegt, het College gemotiveerd kan verzoeken die stukken alsnog bij verweerster op te vragen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, in aanwezigheid van mr. P.M. Okyay-Bloem, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2015.
w.g. W.E. Doolaard w.g. P.M. Okyay-Bloem