In deze zaak heeft een tandarts een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen een tariefdaling die per 1 juli 2015 zou ingaan, vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit. De tandarts betoogde dat de tariefverlaging onmiskenbaar onrechtmatig was en dat hij een spoedeisend belang had bij het verzoek, omdat hij schade had geleden door eerdere tariefwijzigingen. De voorzieningenrechter heeft op 22 mei 2015 de zitting gehouden, waarbij de tandarts zelf aanwezig was en de Zorgautoriteit vertegenwoordigd werd door een gemachtigde. De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel er een verzoek was ingediend, er onvoldoende bewijs was dat de tariefdaling onrechtmatig was. De tandarts stelde dat de tarieven op onjuiste wijze waren vastgesteld, met name omdat deze gebaseerd waren op gemiddelde kosten en productie, wat niet zou aansluiten bij de realiteit van kleinere praktijken. De Zorgautoriteit verdedigde de tariefverlaging door te stellen dat deze zorgvuldig was voorbereid en gebaseerd op gedegen onderzoek. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was en dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden afgewezen. Tevens werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.