ECLI:NL:CBB:2015:18

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 januari 2015
Publicatiedatum
10 februari 2015
Zaaknummer
AWB 13/97
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen herziening van besluit inzake bedrijfstoeslag GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de Staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris, dat op 11 januari 2013 was genomen, waarin het eerdere besluit van 19 februari 2010 werd herzien. Dit eerdere besluit had betrekking op de vaststelling van de bedrijfstoeslag van de appellant over het jaar 2007, op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De Staatssecretaris had het bezwaar van de appellant tegen het besluit van 10 augustus 2009, waarin de bedrijfstoeslag was vastgesteld, ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 11 december 2014 is de appellant verschenen, terwijl de Staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Een andere partij, [naam 2], was niet verschenen. De kern van het geschil betrof de subsidiabiliteit van een perceel dat zowel door de appellant als door [naam 2] was opgegeven voor de uitbetaling van de bedrijfstoeslag. Het College had eerder in een uitspraak van 6 juli 2012 geoordeeld dat het perceel in 2007 tot het bedrijf van [naam 2] behoorde, en dat de Staatssecretaris ten onrechte had geoordeeld dat het perceel niet subsidiabel was voor de bedrijfstoeslag van [naam 2].

In de huidige uitspraak concludeerde het College dat de Staatssecretaris, op basis van de eerdere uitspraak, terecht had besloten dat het perceel in 2007 niet bij de appellant in gebruik was en dus niet subsidiabel was voor zijn bedrijfstoeslag. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 januari 2015.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 13/97
5101

Uitspraak van de meervoudige kamer van 22 januari 2015 in de zaak tussen

[naam 1], te [plaats 1], appellant

en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. J. den Haan),

aan welk geding voorts als partij deelneemt:

[naam 2], te [plaats 1] ([naam 2])

(gemachtigde: ir. S. Boonstra).

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het besluit van
19 februari 2010 herzien. Verweerder heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van
10 augustus 2009, waarbij de bedrijfstoeslag van appellant over het jaar 2007 is vastgesteld op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling), alsnog ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2014. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [naam 2] en zijn gemachtigde zijn na voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Ten behoeve van de uitbetaling bedrijfstoeslag 2007 hebben zowel appellant als [naam 2] hetzelfde perceel opgegeven. Verweerder heeft destijds dit perceel niet subsidiabel geacht voor de vaststelling van de bedrijfstoeslag van [naam 2] omdat het in 2007 niet tot zijn bedrijf behoorde. Het College heeft het door [naam 2] hiertegen ingestelde beroep bij uitspraak van 6 juli 2012 (ECLI:NL:CBB:2012:BX4913) gegrond verklaard.
2.1
Het College heeft in zijn uitspraak van 6 juli 2012 overwogen dat voor de vraag of het perceel in 2007 tot het bedrijf van [naam 2] behoorde, beoordeeld moest worden of [naam 2] hiervan het feitelijk gebruik had en of hij beschikte over een gebruikstitel ten aanzien van dit perceel. Bij beantwoording van die vraag is het College uitgegaan van het volgende. Appellant verbouwde aardappelen en was aangewezen op wisselteelt. Het betreffende perceel, eigendom van appellant, was in 2007 in een grondruil betrokken na bemiddeling van de loonwerker [naam 3] te [plaats 2] ([naam 3]), die daarbij optrad als gemachtigde van appellant. [naam 3] heeft op 11 juni 2012 ter zitting van het College onder ede verklaard dat appellant en [naam 2] waren overeengekomen dat [naam 2] op dit perceel mest mocht uitrijden en voor eigen rekening maïs mocht verbouwen. Appellant deed de voorbewerking, [naam 2] zaaide zelf de maïs en [naam 3] oogstte en hakselde deze voor rekening van [naam 2]. [naam 2] en appellant hebben tijdens de zitting deze verklaring van [naam 3] bevestigd. Er bestond daarom geen reden om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring zodat het College deze feiten als vaststaand heeft aangenomen.
2.2
Volgens het College was de door verweerder aan het door [naam 2] bestreden besluit ten grondslag gelegde reden voor niet uitbetaling van bedrijfstoeslag aan [naam 2] – namelijk dat hij niet beschikte over een gebruikstitel en dat hij het perceel niet in beheer had – in tegenspraak met de vastgestelde feiten. Dat de gebruikstitel onvoldoende zou blijken uit de door appellant overgelegde stukken deed daaraan volgens het College niet af, nu een dergelijke titel vrij mag worden vormgegeven. Het standpunt van verweerder dat [naam 2] het perceel niet in beheer had, was naar het oordeel van het College niet te rijmen met de vastgestelde feiten: op het perceel verrichtte [naam 2] werkzaamheden dan wel deed hij deze verrichten en aldus verbouwde hij op het perceel voor eigen rekening en risico maïs. Appellant en [naam 3] ontplooiden op het perceel in 2007 geen eigen landbouwactiviteiten.
2.3
Op basis van deze feiten concludeerde het College in zijn uitspraak van 6 juli 2012 dat in 2007 het betreffende perceel tot het bedrijf van [naam 2] behoorde en dat verweerder ten onrechte dit perceel niet subsidiabel had geacht voor de vaststelling van de bedrijfstoeslag van [naam 2]. Deze uitspraak van het College is onherroepelijk.
2.4 In het thans door appellant bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt dat het perceel in 2007 bij [naam 2] in gebruik was op voormelde uitspraak van het College gebaseerd. Gelet op de daarin vastgestelde feiten heeft verweerder terecht beslist dat het perceel in 2007 niet bij appellant in gebruik was en niet subsidiabel was voor zijn bedrijfstoeslag. Het beroep van appellant, dat ertoe strekt te betogen dat het perceel in 2007 toch bij hem in gebruik was, kan daarom niet slagen.
3. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, mr. J. Schukking en mr. T.P.J.N. van Rijn, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2015.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. E. van Kerkhoven