Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juni 2015 in de zaak tussen
[naam 1] V.O.F., te [plaats], appellante
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
en [naam 6] een moeder- en dochteronderneming betreffen met dezelfde eigenaar. Gelet hierop en gelet op het feit dat appellante in het projectplan [naam 6] als medeaanvrager heeft opgenomen en niet [naam 7], zijn bij de subsidieverlening abusievelijk beide namen gebruikt. Over de kosten die zijn opgevoerd voor de kosten van de echtgenoten van de vennoten heeft verweerder uiteengezet dat evenmin wordt voldaan aan de voorwaarden van de Regeling, omdat de echtgenoten niet vallen onder de vennootschap, niet in loondienst zijn en niet worden betaald, alsook omdat zij op vrijwillige basis hebben gewerkt en uit de begroting niet blijkt dat de door hen gemaakte uren subsidiabel zijn gesteld. Volgens verweerder is de subsidie op basis van artikel 4:46 van de Awb op goede gronden lager vastgesteld. Ter zitting van het College heeft verweerder toegelicht dat hij de subsidie lager heeft vastgesteld, omdat de subsidieverlening onjuist was en appellante dit wist of behoorde te weten (artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder d, van de Awb).
€ 173.433,- in plaats van € 272.251,-, staat vast dat verweerder het primaire besluit in zoverre ten onrechte heeft gehandhaafd bij het bestreden besluit I en dat het bestreden besluit I in zoverre onrechtmatig is. Het beroep tegen het bestreden besluit I is dus gegrond en dit besluit moet worden vernietigd. Omdat het bestreden besluit I reeds is vervangen door het bestreden besluit II, zal het College met deze vernietiging volstaan. Verweerder hoeft dus geen nieuw besluit te nemen.
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit II in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,- aan appellante te vergoeden.
mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. A.G.J. van Ouwerkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2015.